Afgelopen week heeft staatssecretaris Klijnsma van (vooral) Sociale Zaken en (in veel mindere mate) Werkgelegenheid een nieuw compromis gesloten met een aantal oppositiepartijen over de Participatiewet.
Het betreft de zoveelste afzwakking van een wetsvoorstel dat eindelijk eens korte metten beloofde te maken met een aantal regelingen waarvan het gebruik de spuigaten uitloopt. Opnieuw gaat echter inkomen boven werk en is de belastingbetaler de verliezer.
De Participatiewet wil de bijstand en delen van de sociale werkvoorziening (Wsw) en Wajong samenvoegen. Bij de twee laatstgenoemde regelingen gaat het om die personen die in beginsel in staat zijn om te werken. Nederland kent bijna 2 miljoen personen onder de 65 jaar die een uitkering hebben en voor wie er of geen werk is of die niet in staat zijn te werken. Voor mensen die niet zoeken is er allicht geen werk. Het grootste deel van deze 2 miljoen personen is deels of geheel, de facto of de jure vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Daaraan ten grondslag ligt de gedachte dat een uitkering iets is wat je overkomt; eenmaal in de uitkering word je niet in staat geacht daaraan iets te veranderen.
Wie is aangewezen op de Wsw of de Wajong heeft al snel het predicaat zielig. Reden waarom in het verleden bijna geen enkele politicus een vinger naar beide regelingen durfde uit te steken. De Wsw kost een paar miljard per jaar om ruim 100.000 mensen aan beschut werk te houden. De regeling is zo populair dat er ook nog eens meer dan 25.000 mensen op een wachtlijst staan. Voor diegenen die voor de eeuwwisseling instroomden was de Wsw ook nog eens financieel heel lucratief. Je kon een salaris verdienen dat doorliep tot 150% van het wettelijk minimumloon. Als je eenmaal een Wsw-indicatie had, dan zat je goed. In het zuiden van het land wist een Wsw-er zelfs door te dringen tot de directie van het Wsw-bedrijf waar hij zijn carrière ooit was begonnen. Hij liet zich tegen een vorstelijk salaris rondrijden in een auto met chauffeur, maar behield wel zijn Wsw-indicatie en kon dus b.v. niet ontslagen worden. Ook van de Wajong is het verhaal bekend. Met het dichten van de gaten in de verschillende regelingen voor arbeidsgehandicapten is de Wajong het gemakkelijkste entreebewijs voor een levenslange uitkering. Voormalig staatssecretaris De Krom verwoordde de voortdurende stijging van het aantal Wajongers heel treffend: elke dag verdwijnen er twee schoolklassen in deze regeling. Intussen stoomt het aantal Wajongers richting het kwart miljoen, waar nog maar enkele jaren geleden de grens van 200.000 werd gepasseerd. Totale kosten: bijna 2,5 miljard.
Op zich heb ik er geen moeite mee dat de samenleving zich financieel bekommert om mensen die vanwege handicap of om andere redenen niet hun brood kunnen verdienen met regulier werk. Het zijn deze mensen die altijd als eerste naar voren worden geschoven als iemand meent dat het wel een tikkeltje minder kan met het aantal personen met een Wajonguitkering of in de Wsw. We hebben een aantal van hen de afgelopen jaren in de media kunnen bewonderen, mensen die zich gepakt voelden door het kabinet. In hun kielzog bevindt zich echter een grote groep waarvan het niet zo zonneklaar is dat zij wel in de betreffende regelingen thuishoren. Tussen zwart en wit zit heel veel grijs. Het is die groep die door beleid elke keer weer groter wordt gemaakt. De perversiteit in wat in Nederland sociaal wordt genoemd is dat daardoor geïnspireerd beleid mensen (vaak levenslang) opsluit in allerlei uitkeringsregelingen. Zo moeten we ook de recente afzwakkingen zien die staatssecretaris Klijnsma recent overeenkwam met D66, CU en nota bene SGP.
In Nederland stijgen de uitkeringen jaarlijks met het gemiddelde van de contractlonen. Tijdens het kabinet Balkenende-Bos zijn de Wajonguitkeringspercentages verhoogd. We hebben het hier over een groep met een geringe verdiencapaciteit. Met elke verhoging prijzen zij zich verder uit de markt. Eerder schreef ik naar aanleiding van een rapport van de WRR dat de onderste regionen van de arbeidsmarkt (niet beledigend bedoeld want het gaat om eerzaam werk) vooral bevolkt worden door mensen zonder uitkeringsalternatief. We hebben onder de noemer sociaal beleid ervoor gezorgd dat je tenminste 130% van het wettelijk minimumloon moet gaan verdienen om er als werkende enigszins op vooruit te gaan ten opzichte van een uitkering. Mensen met een minimumloon zijn van elke euro die zij erbij krijgen al meer dan de helft kwijt aan belastingen, premies enz. wat eraan bijdraagt dat werken in een laagbetaalde baan niet loont t.o.v. het verblijf in een uitkering.
Het verbeteren van de financiële prikkel om werk te aanvaarden is bij dit kabinet, dat vooral inzet op lastenverzwaringen, geen optie. Wat resteert is dat je mensen vooral stimuleert om de uitkering te verlaten (of niet in te stromen) door het ze zo lastig mogelijk te maken om achterover te leunen en maandelijks hun geld te innen. Daar gaat het recente compromis dat Klijnsma (waarschijnlijk niet tegen haar zin) met de drie oppositiepartijen heeft gesloten lijnrecht tegen in. Een maatregel die zich in de praktijk bewezen heeft, is het invoeren van een wachttijd van 4 weken voor iedereen die een bijstandsuitkering aanvraagt. Dat voorkomt dat veel gelukzoekers een uitkering aanvragen en op het moment dat wordt vastgesteld dat deze onterecht is alweer zijn gevlogen. Van alle onterecht voorgeschoten bijstandsuitkeringen zien gemeenten in Nederland nog geen kwart terug. Reden waarom veel gemeenten het er maar bij laten zitten.
Driekwart van de mensen in de bijstand zit er langer dan een jaar in; de helft al langer dan drie jaar. Een verblijf in de Wsw of in de Wajong duurt meestal tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Onder het mom sociaal worden mensen levenslang opgesloten in uitkeringsregelingen, doordat ze gegeven hun verdiencapaciteit financieel niets opschieten met betaald werk en ze overigens ook niet worden gestimuleerd om werk te aanvaarden. Het kabinet Rutte heeft met de aanpassingen in de Participatiewet weer een stapje gezet in de richting van het instandhouden van deze lethargie.