Net als Mill worstelt Kleinpaste met de principiële invulling van het schadebeginsel.
Vorige week verscheen in de Volkskrant
een opiniestuk van de hand van Marcel Duyvestijn (zelfverklaard
'liefdevol' PvdA-lid) en Thijs Kleinpaste (lid van de deelraad Amsterdam
Centrum voor D66), getiteld 'De gelovige geniet te veel privileges'.
Die titel verklapt al veel over de inhoud van het stuk, wat er in
essentie op neerkomt dat het onjuist is om mensen om het simpele feit
dat zij in een god geloven meer rechten te geven dan mensen die dat niet
doen. Denk daarbij onder andere aan weigerambtenaren, godslastering en
de subsidiëring van speciaal onderwijs (art. 23 Grondwet).
Al
snel barstte er een storm van kritiek los, met name op Twitter. Die -
niet al te hoogstaande - kritiek kan worden samengevat als 'Duyvestijn
en Kleinpaste zijn seculiere gelijkheidsfundamentalisten, die iedere
vorm van religie zo snel mogelijk uit de samenleving willen
verwijderen.' De onzinnigheid daarvan hoef ik u hopelijk niet uit te
leggen.
Iemand die het niet bij loze oneliners liet zitten, was Jan Dirk Snel. Op zijn blog zette hij een behoorlijk uitgebreide kritiek op Duyvestijns en Kleinpastes stuk uiteen, waarop Kleinpaste zelf ook in het toetsenbord klom om een wat meer doorwrochte repliek te tikken.
En,
ik moet eerlijk toegeven, het is een alleraardigst stuk. Kleinpaste
gaat eerst in op de kritiek van Snel waarna hij een meer algemeen
liberale beschouwing geeft over de plek van religie in een samenleving,
en hoe de staat daarmee zou moeten omgaan.
Uiteindelijk komt
Kleinpaste tot de conclusie dat het zijns inziens (toch) goed mogelijk
is dat er bepaalde uitzondering op de wet worden gemaakt ten behoeve van
religieuze of levensbeschouwelijke groeperingen. Hierbij stelt hij zich
de vraag - en hier gaat het mij om - wat nu een goede vuistregel zou
zijn om te kunnen bepalen of er wel of niet zo'n uitzondering moet
worden gemaakt, en daarvoor komt Kleinpaste, als goed liberaal uit bij
het schadebeginsel van John Stuart Mill. Met andere woorden: zo lang er
door een te maken uitzondering geen schade aan derden wordt berokkend,
moet die uitzondering kunnen worden gemaakt.
Dat lijkt een
duidelijkere regel dan het is. Immers, wat moet er onder 'schade' worden
verstaan? Enkel en alleen fysieke schade, of valt er ook economische
schade onder, of zelfs psychische schade? Kleinpaste schrijft hier zelf
het volgende over:
Wat die schade is? Hierbij is het
maken van onderscheid tussen handelingen die alleen invloed op iemand
zelf hebben en handelingen waarbij een derde mogelijk wordt benadeeld is
van fundamenteel belang voor het debat. Van wat iemand met zichzelf
doet ondervindt een derde over het algemeen geen schade. In andere
gevallen, waar het effect van een bepaalde handeling buiten het
persoonlijke domein gevoeld wordt, kan de les van Ayn Rand van pas
komen. Als iemand op levensbeschouwlijke (sic) gronden de vrijheid of
integriteit van een ander wil beperken kan het gerechtvaardigd zijn om
in te grijpen.
Buiten het feit dat Kleinpaste ervan uit
lijkt te gaan dat er handelingen bestaan die enkel schade aan het
handelend individu zelf toe brengen (een onderscheid dat Mill overigens
niet onderschrijft, iets wat helaas al te vaak over het hoofd wordt
gezien), zegt hij eigenlijk nog maar heel weinig over waar die schade nu
daadwerkelijk uit zou moeten bestaan. Veel verder dan het schermen met
abstracties als 'de vrijheid of integriteit van een ander' komt hij
helaas niet, en ook de voorbeelden die hij geeft (boerkaverbod mag,
verbod onbedwelmde slacht mag, weigerambtenaar mag niet), geven weinig
inzicht in de meer principiele invulling van het schadebeginsel
(eenzelfde kwaal waaraan Mill overigens leed). Dat is jammer;
misschien iets voor een volgend stuk.