Er stond voor de NAVO veel op het spel in Libië. Als de machtigste militaire alliantie in de geschiedenis van de wereld niet eens een excentrieke Afrikaanse dictator en zijn speelgoedleger kon uitschakelen, wat voor het zin had het dan nog gehad om bij elkaar te blijven? De tiran is nu dood maar dat wil niet zeggen dat de bondgenoten staan te springen om binnenkort eenzelfde avontuur aan te gaan in bijvoorbeeld Syrië.
Vanaf het begin van de missie was de NAVO verdeeld. Terwijl Frankrijk en Groot-Brittannië aandrongen op een interventie waren de Duitsers, de Turken en de Verenigde Staten weinig enthousiast. Ook Italië, dat in voorgaande jaren veel geld en moeite had geïnvesteerd in het aanhalen van de betrekkingen met de voormalige noord-Afrikaanse kolonie, was terughoudend. Duitsland weigerde binnen de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zelfs voor een resolutie te stemmen die niet alleen een vliegverbod boven Libië afkondigde maar Arabische en Westerse landen toestond "alle mogelijke middelen" in te zetten om Libische burgers tegen het regime van Kolonel Moammar Gaddafi te beschermen.
Binnen vierentwintig uur slaagden de Amerikanen met hulp van de Britten erin de Libische luchtverdediging praktisch onklaar te maken. Daarna was het volgens de Verenigde Staten aan de Europeanen om de missie tot een succes te brengen. Zij waren zelf immers al in twee oorlogen verwikkeld en hadden geen enkele behoefte aan een derde conflict in de Moslimwereld. Met Engeland en Frankrijk voorop trokken de Europeanen ten strijde maar al na enkele weken was de gang eruit. Het duurde wel erg lang en enkele landen trokken zich terug. Denemarken en Noorwegen waren niet in staat meer dan enkele gevechtsvliegtuigen aan de missie bij te dragen terwijl de Italiaanse en Spaanse participatie weinig voorstelde. Duitsland en Turkije deden helemaal niet mee. De Nederlandse bijdrage was zeer beperkt.
Hoewel president Barack Obama het Amerikaanse volk ervan probeerde te overtuigen dat zij nauwelijk in Libië actief waren bleven de Amerikaanse luchtmacht en marine ongeveer een kwart van alle vluchten boven het land uitvoeren. Zonder Amerikaanse bommenwerpers, stratotankers en onbemande drones hadden de Europeanen het niet gered. Frankrijk en Groot-Britannië drongen aan op meer gevechtsvliegtuigen maar kregen ze niet.
Het contrast binnen de NAVO tussen wat Amerika en Europa respectievelijk aan militaire kracht inbrengen is een historisch gegeven. De Amerikaanse onvrede hierover is algemeen bekend. Maar niet eerder lieten Amerikaanse topmilitairen en ministers zich zo herhaaldelijk en publiekelijk uit over het feit dat de Verenigde Staten jarenlang het gebrek aan Europese vuurkracht hebben moeten compenseren dan tijdens de afgelopen interventie in Libië. De Britse en Franse pretenties ten spijt kwam het wederom op Amerika aan om, zoals defensieminister Robert Gates het verwoorde, "het verschil goed te maken."
In Amerika gaan steeds meer stemmen op om de permanent in Europa gestationeerde troepen maar terug te trekken. Nu ook daar bezuinigd gaat worden op defensie raakt het geduld op. Terwijl Europese landen nauwelijks in staat zijn om zichzelf zonder Amerikaanse steun te verdedigen, laat staan dat ze zelfstandig een vredesmissie of oorlog kunnen voeren, wordt voor Amerika de Atlantische wereld minder belangrijk en neemt het belang van een Amerikaanse militaire aanwezigheid in Oost-Azië toe.
Toch zal een volgende interventie in de buurt van Europa waarschijnlijk wederom in NAVO verband worden ondernomen, al is het alleen maar omdat de bondgenoten organisatorisch en materieel goed op elkaar zijn afgestemd. Nederlandse militairen kunnen zonder veel problemen met Spaanse collega's samenwerken omdat ze dezelfde rangen voeren, een soortgelijke militaire cultuur kennen en gewend zijn om dezelfde tanks en vliegtuigen te besturen die vaak van Amerikaanse makelij zijn.
Als Libië een voorbode is van toekomstige interventies lijkt het waarschijnlijk dat het gewoonte wordt voor landen om niet mee te doen aan specifieke missies. Zoals Duitsland en Turkije niet aan het avontuur in Libië wilden beginnen is het niet meer ondenkbaar dat maar een deel van de NAVO in de toekomst gezamenlijk optrekt. Een "opt out" mechanisme is wellicht essentieel als de NAVO als militair verbond wil overleven. Er is geen gezamenlijke vijand meer. De strategische belangen van continentaal Europese landen als Duitsland enerzijds en Atlantische mogendheden als Groot-Britannië en de Verenigde Staten anderzijds zullen alleen meer verder uit elkaar groeien. Consensus zal niet meer nodig zijn zolang landen als Duitsland maar niet gaan tegenwerken wanneer de rest van de verdragsorganisatie besluit waar dan ook te interveniëren.
Een tweede mogelijke verandering is dat de NAVO dichterbij Europa blijft. Na de vredesmissies in voormalige Joegoslavië was Afghanistan de eerste poging om "out of area" te gaan maar niemand heeft er bijzonder veel schik in gehad. De Europeanen waren dikwijls aan te beperkte mandaten gebonden om effectief op te treden terwijl het electoraat veel minder slachtoffers duldt dan het Amerikaanse.
Een beperktere rol voor de NAVO, zowel in omvang ("bombarderen voor vrede") als reikwijdte (in de buurt van Europa) lijkt nu waarschijnlijk. Individuele lidstaten of tijdelijke coalitions of the willing kunnen alsnog meer doen. Zo greep Frankrijk eerder dit jaar in Ivoorkust in toen de president daar weigerde zijn verkiezingsnederlaag te erkennen en bijna een nieuwe burgeroorlog begon en zo namen de Amerikanen en Britten in Irak het voortouw. Dat is zeker geen schande voor een alliantie die na het omvallen van de Sovjet-Unie eigenlijk haar bestaansrecht is verloren.
Foto: NAVO