Een vrije bewerking door avander van een verhaal van Godfried Bomans?
Er was eens een man die het kerstfeest grondig wilde vieren. Hij haalde een laddertje uit de schuur en spande langs het plafond de rode papieren slingers die daarvoor garant zijn. Aan de lamp hing hij een van die rode bellen, die opgevouwen weinig lijken, maar naderhand nog aardig meevallen. Toen dekte hij de tafel. Hij had hiervoor urenlang over drie winkels verdeeld in de rij gestaan, maar het zag er dan ook goed uit. Naast elk bord stak hij ten slotte een kaarsje aan, waarvan je er tien in een doos koopt, en klapte in zijn handen. Dit was het teken om binnen te komen. Zijn knechten en stemmers, die al die tijd in de keuken elkaar met een verlegen glimlach hadden aangekeken, kwamen bedremmeld binnen.
"Nee maar," zeiden ze, "dat had je niet moeten doen."
Maar omdat hij het toch gedaan had gingen ze blij zitten en keken elkaar warm aan.
"En nu gaan we niet alleen smullen," zei de man, " we moeten ook beseffen wat er nu eigenlijk gebeurd is."
En hij las voor hoe van Rompuij en Verhofstad alle landen afliepen, maar nergens was er plaats voor hun inzichten. Maar hun kind was ten slotte al geboren, en woonde nu in een prachtige stal in Brussel. En toen begonnen ze te eten, want er was al veel ellende in de wereld.
"Kijk," zei de man "dat is nu Kerst vieren en zo hoort het eigenlijk." En daarin had hij gelijk. En zij verwonderden zich over de hardvochtigheid van al die tegenstanders van hun kindje, maar het was dan ook in tweeduizend jaar nog nooit gelukt zo'n kindje te maken moet je denken, zo iets kwam nooit eerder voor. En op dat ogenblik werd er gebeld. De man legde de banketstaaf die hij juist aan de mond bracht, verstoord weer op zijn bord.
"Dat is nu vervelend," zei hij, "er is ook altijd wat." Hij knoopte zijn servet los, sloeg de kruimels van zijn knie en slofte naar de voordeur.
Er stond een man op de stoep met een zwarte baard en in een dunne jurk. Hij vroeg of hij hier ook mee-eten mocht, want het sneeuwde zo. Het was namelijk een witte Kerst, dat heb ik nog vergeten te zeggen, hoe kan ik zo dom zijn. Maar natuurlijk zei de man en hij stapte opzij om de man met de zwarte baard vrije doorgang te geven tot zijn huis. Achter de man met de zwarte baard in de jurk kwam nog een zwangere vrouw met 3 kindjes erbij.
De knechten en de stemmers schoven allemaal een beetje in zodat er plaats genoeg was voor de man met de zwarte baard en zijn gevolg.
Maar hoe vervelend kan iets zijn. Nauwelijks gezeten werd er weer aangebeld.
"Nu moet het afgelopen zijn" zei de man. Hij knoopte weer zijn servet los en stampte naar de voordeur.
Er stond een man op de stoep, zonder baard maar wel met een zwangere vrouw en 3 kindjes achter zich, die vroeg of hij misschien iets kon mee-eten want hij was arm en werkeloos en scheen nog meer lasten te dragen dan achter hem zichtbaar was.
De beide mannen keken elkaar een ogenblik zwijgend aan en toen werd de een door een grote drift bevangen. "Uitgerekend op Kerstmis," zei hij, "zijn er geen andere avonden." En hij sloeg de deur hard achter zich dicht. Maar terug in de kamer kwam er een vreemd gevoel over hem en de tulband smaakte hem niet. "Ik ga nog eens even kijken," zei hij, "er is iets gebeurd, maar ik weet niet wat." Hij liep terug naar de stoep en keek in de warrelende sneeuw. Daar zag hij de man nog juist om de hoek verdwijnen, met een jonge vrouw naast zich, die zwanger was en 3 kindjes die naast haar liepen.
Hij holde naar de hoek en tuurde de straat af, maar er was niemand meer te zien. Die 5 mensen leken wel in de sneeuw te zijn opgelost. Want het was, zoals gezegd, een witte Kerst. Toen hij weer in de kamer kwam zag hij bleek en er stonden tranen in zijn ogen. "Zeg maar even niets," zei hij, "die wind is wat schraal, het gaat wel weer over." En dat was ook zo, men moet zich over die dingen kunnen heen zetten. Het werd nog een heel prettig Kerstfeest, het was in jaren niet zo echt geweest. Het bleef sneeuwen, de hele nacht door en zelfs het kind werd opnieuw in een schuur geboren.