Vanaf 1943 besliste de Nazitop in Nederland dat ze premies gingen instellen per opgebrachte jood. Dat was zeven gulden en vijftig cent (nu ongeveer 37 Euro). Dit om de ondergedoken joden te vinden door geld te bieden. Degenen die dat mochten innen en op jacht gaan waren het 'Bureau Joodse Zaken' van het hoofdstedelijk politiecorps en de ambtenaren van de 'Zentralstelle für Jüdische Auswanderung', de zogenaamde Colonne Henneicke. Over die Colonne en hun misdadige praktijken en hun slachtoffers gaat het boek. De Zentralstelle was opgezet om de huizen van afgevoerde joden leeg te halen. De Duitsers wilden namelijk dat de jodenvervolging en hun vernietiging niets zou kosten. Dat werd dus wrang genoeg 'betaald' door geroofde spullen en geld van de slachtoffers zelf. Daarvoor hadden ze de Lippmann & Rosenthalbank omgevormd tot een depot waar alles terechtkwam en verkocht werd. Vanaf 1943 gingen de 53 Nederlanders van de Colonne zich toeleggen op de jodenjacht.
Van de circa 140.000 Joden in Nederland werden er tussen de 104.000 en 110.000 vermoord, ongeveer 75 procent in totaal.Dit is een hoog percentage in vergelijking met andere landen waar de Joden werden vervolgd en het allerhoogste percentage in West-Europa: in België en Frankrijk werd hooguit 40 procent bereikt.