Op woensdag 26 november stelde CDA-Kamerlid Pieter Heerma dat er wat hem betreft een verbod mag komen op politieke partijen die de sharia willen invoeren.
VVD, PVV, ChristenUnie en SGP konden zich in dit voorstel vinden en ook Elsevier-columnist Afshin Ellian begroette Heerma’s pleidooi met instemming.
Naast bijval kreeg de CDA-motie ook veel kritiek. In Nederland bestaan geen politieke partijen die expliciet voorstellen om de sharia in te voeren. Vecht Heerma niet tegen windmolens? Een ander punt was dat het voorstel discriminerend zou zijn tegenover moslims. Waarom moet je expliciet een shariapartij verbieden, terwijl Nederland wel ruimte biedt aan de SGP die immers een calvinistische theocratie wil invoeren en vrouwen beschouwt als tweederangs burgers? (Hierbij moet worden opgemerkt dat Heerma’s motie niet uitsluitend over shariapartijen gaat – die worden in de motie slechts als voorbeeld genoemd.) Ten slotte waren er critici die moeite hadden met het verbieden van antidemocratische partijen als zodanig. In een democratie moeten alle geluiden gehoord kunnen worden, ook antidemocratische geluiden, want als een democratie de vrijheid van vereniging beperkt houdt de democratie op een democratie te zijn. Alleen als politieke partijen oproepen tot geweld of geweld gaan gebruiken, mogen ze verboden worden, omdat ze dan de openbare orde bedreigen.
Terwijl er in de politiek en in de media over deze vragen werd gediscussieerd verscheen bij Elsevier Boeken Wat te doen met antidemocratische partijen? De oratie van George van den Bergh uit 1936. Deze inaugurele oratie is ingeleid door Bastiaan Rijpkema, promovendus aan de Universiteit Leiden. Tevens bevat het boek een voorwoord van René Cuperus van de Wiardi Beckman Stichting (het wetenschappelijk bureau van de PvdA) en een nawoord van Paul Cliteur, hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap. Waarom is Van den Berghs oratie uit 1936 zo interessant? En wat moeten we nu doen met antidemocratische partijen?
De oratie van Van den Bergh
De oratie van Wat te doen met antidemocratische partijen? hield George van den Bergh in een tijd dat de democratie van alle kanten werd bedreigd. Niet alleen waren Italië, het Duitse Rijk en veel Oost-Europese landen in dictaturen veranderd, maar ook in de democratische landen in West-Europa lag de democratie als staatsvorm onder vuur. Zou de democratie de twintigste eeuw overleven?
Van den Bergh betoogt dat de democratie het verdedigen waard is. De democratie waarborgt de geestelijke vrijheid van alle burgers en heeft bovendien een zelfcorrigerend vermogen. In een democratie kunnen ontevreden burgers een slechte regering naar huis sturen – en daarmee hun fouten corrigeren. Democratie is voor Van den Bergh een systeem van zelfbestuur door middel van zelfcorrectie. In een dictatuur is dat onmogelijk. Bastiaan Rijpkema vindt dat de belangrijkste ontdekking van Van den Bergh. Rijpkema wijst met Van den Bergh de relativistische opvatting af dat antidemocratische partijen dezelfde rechten moeten hebben als democratische partijen in een democratie. Als een meerderheid in het land voor afschaffing van de democratie is, betekent dit niet dat dit ook maar moet gebeuren.
Rijpkema en Van den Bergh zijn echter ook geen voorstander van een ‘beginselendemocratie’ die alleen partijen toelaat die verlichte opvattingen huldigen. Kies je namelijk voor die laatste opvattingen dan beperk je de vrijheid van meningsuiting namelijk te zeer. De democratie als zelfcorrectie is de gulden middenweg. Alles mag ter discussie staan, ook de werking van de democratie, alleen de democratie an sich niet. Overigens, maar hier gaat Rijpkema niet op in, relativeert Van den Bergh in zijn oratie ook zijn eigen beschermingsmechanisme. Als er in Nederland een tijdlang een grote meerderheid is die voor afschaffing van de democratie is dan zal de democratie uiteindelijk toch worden afgeschaft, een eventueel verbod op antidemocratische partijen ten spijt. Nederland houdt dan echter op om Nederland te zijn volgens Van den Bergh, een land dat zijn identiteit ontleent aan zijn vrijheidsstrijd in de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje.
Hoewel de oratie van Van den Bergh uitmuntte in nuance en voorzichtigheid en mede om die reden door zijn collega-staatsrechtgeleerden positief ontvangen werd reageerde de pers uiterst kritisch. Van den Bergh zou als SDAP-lid (de SDAP was de voorloper van de PvdA) een politieke rede hebben gehouden, zo luidde de beschuldiging. Het meest kritisch waren de kranten van de NSB en de CPN, de partijen die zich – niet geheel ten onrechte – aangevallen voelden door Van den Berghs betoog. De NSB, vanaf 1936 onder invloed van Rost van Tonningen een antisemitische partij, suggereerde een Joods complot. De Joden zouden achter de benoeming van Van den Bergh als hoogleraar zitten en wilden op deze manier het NSB-geluid monddood maken. De CPN reageerde iets vriendelijker. De Waarheid (de ironie van deze naam ontging CPN’ers uiteraard) was helemaal voor een verbod op de NSB, maar vond al die juridische argumentatie overbodig (de waarheid kan soms zo simpel zijn). Verder vond die krant het typisch SDAP om NSB en CPN over één kam te scheren, iets wat Van den Bergh in zijn rede niet deed omdat het een abstract verhaal was en hij geen enkele partij expliciet of impliciet noemde.
Van den Bergh kreeg een storm van kritiek over zich heen en heeft zich na zijn oratie nauwelijks meer met het onderwerp beziggehouden. Vandaar dat oratie in de vergetelheid is geraakt. Het is dan ook verdienste van Bastiaan Rijpkema dat hij het verhaal heeft herontdekt en voor het grote publiek toegankelijk gemaakt, want Van den Berghs oratie blijft uiterst actueel.
Het nawoord van Cliteur
De heruitgave van Elsevier Boeken bevat ook een nawoord van Paul Cliteur. Dit verhaal, hoewel zeer interessant, is wat minder onpartijdig dan het verhaal van Van den Bergh en de inleiding van Rijpkema. In tegenstelling tot hen gaat Paul Cliteur namelijk wel concreet in op politieke stromingen en partijen, namelijk op het moslimfundamentalisme en de PVV.
Volgens Cliteur is ‘de’ islam niet intolerant of antidemocratisch, maar voert de intolerante, antidemocratische kant van de islam nu wel duidelijk de boventoon. Door deze nuance te maken vermijdt Cliteur de fout die PVV’ers en andere essentialistische islamcritici maken, namelijk ‘de’ islam opvatten als een onveranderlijk systeem dat per definitie achterlijk, barbaars, intolerant, gewelddadig enzovoort, enzovoort is.
Degenen die de islam verdedigen als een vredelievende religie maken echter dezelfde fout, omdat ook zij de islam essentialistisch opvatten. Cliteur wil nuchter naar de feiten kijken en constateert dat nu geen enkel islamitisch land echt democratisch is. Dat komt volgens hem omdat de meerderheid geen democratie wil. In Turkije heeft Erdogan de democratie om zeep geholpen en in Egypte probeerde de Moslimbroederschap de vrijheid van andersdenkenden in te perken nadat de partij democratisch aan de macht was gekomen.
Ook het Westen heeft volgens Cliteur onder fundamentalistische moslims te lijden. Niet alleen vanwege aanslagen, maar ook en vooral vanwege fatwa’s. Het fatwa tegen de Indiase schrijver en islamcriticus Salman Rushdie en de gewelddadige cartoonrellen van 2006 hebben veel Westerse mensen bang gemaakt. In plaats van zich weerbaar tegen deze terreur op te stellen nemen Westerse politici een slappe houding aan en hebben ze hun mond vol van ‘respect’. Cliteur heeft hier zijn buik van vol.
Ten aanzien van de PVV is Cliteur daarentegen opvallend mild. Hij heeft felle kritiek op Rob Riemen en anderen die de PVV als fascistisch bestempelen en de vrijheid van meningsuiting van Geert Wilders willen beperken. De PVV is volgens Cliteur geen gevaar voor de democratie omdat de partij te zeer geworteld is in de Nederlandse vrijheidstraditie. Fundamentalistische moslims staan echter niet in deze traditie en vormen een gevaar. Ik heb zo mijn twijfels over deze lezing van Cliteur. Hoewel de PVV nergens oproept tot het afschaffen van democratie staan veel ideeën van de partij op gespannen voet met de beginselen van de Nederlandse rechtsstaat. Ik ben geen voorstander voor een verbod op de PVV, maar ik stoor mij nogal aan de nogal gemakzuchtige manier waarop Cliteur het opneemt voor deze partij. Zijn betoog wordt hierdoor te eenzijdig, te polemisch, te ideologisch, en verliest daardoor aan overtuigingskracht, terwijl Cliteur een aantal rake en genuanceerde opmerkingen maakt waar progressieve politici en opiniemakers die voor rede vatbaar zijn wat mee zouden moeten doen.
Ten slotte is het een gemiste kans dat Cliteur in zijn nawoord niet ingaat op de SGP, die immers een calvinistische theocratie wil invoeren, en extreemrechtse en extreemlinkse buitenparlementaire groeperingen die met de democratische rechtsstaat weinig op hebben. Wat te doen met de NVU? Wat te doen met de Internationale Socialisten?
Besluit
Voor een wet die alleen shariapartijen verbiedt ben ik geen voorstander. Een wet die antidemocratische partijen verbiedt, ongeacht hun ideologische of religieuze achtergrond, zou misschien wel een goed idee zijn. Dat is ook wat Van den Bergh in zijn oratie uit 1936 bepleit. Genuanceerd en voorzichtig als ik altijd ben over ingewikkelde kwesties heb ik nog geen definitief oordeel geformuleerd. Niettemin is het boek Wat te doen met antidemocratische partijen? een zeer welkome bijdrage in een fundamenteel debat dat we als Nederland nu echt eens goed moeten gaan voeren.
N.a.v.: George van den Bergh, Wat te doen met antidemocratische partijen? De oratie van George van den Bergh uit 1936. Ingeleid door Bastiaan Rijpkema. Met een voorwoord van René Cuperus en een nawoord van Paul Cliteur (Amsterdam, Elsevier Boeken 2014). 228 bladzijden. ISBN 9789035252004. €14,95.