Oppervlakkige geldporno.
As far back as I can remember, I always wanted to be a gangster. Het is de iconische openingszin van Martin Scorseses maffiaklassieker GoodFellas uit 1990. Deze zin had ook van Jordan Belfort, de door Leonardo DiCaprio gespeelde hoofdpersoon uit The Wolf of Wall Street, afkomstig kunnen zijn. Met dat verschil dat waar Henry Hill gangster wilde worden, Belforts ambitie een (in zijn geval slechts marginaal) andere was: rijk worden, zo snel en zoveel mogelijk.
'Wolf' is gebaseerd op de autobiografie van Jordan Belfort, een Madoffachtige fraudeur, die in de jaren 90 een fortuin vergaarde met de verkoop van waardeloze pennystocks, twijfelachtige IPOs en handel met voorkennis. Belfort is als de buitenechtelijke zoon van Gordon Gekko en Ayn Rand, zijn levensmotto ligt ergens tussen Greed is good en I got mine, fuck the rest. Kortom, een prachtig personage voor regisseur Scorsese om de tot de dag van vandaag voortdurende graaimentaliteit op Wall Street aan de kaak te stellen.
Maar doet Scorsese dat ook? Impliciet misschien, door het voortdurende afbeelden van de excessen van Belforts lifestyle: de sportwagens, de drugs, de hoeren. Maar de karikatuur die de regisseur tekent, doet erg denken aan de nauwelijks verholen bewondering voor het gangsterleven in GoodFellas. Met het verschil dat Scorsese in zijn beschrijving van Henry Hills leven wel degelijk aandacht besteedde aan de slachtoffers, het geweld, de angst die zijn hoofdpersonen veroorzaken. In The Wolf of Wall Street komt niet één slachtoffer van Belforts misdaden in beeld. Geen woord over de duizenden die hun spaargeld, hun huis, hun pensioen verloren aan zijn hebzucht. Het is de ultieme supply-side film, de slachtoffers zijn anoniem, haast non-existent, gereduceerd tot een telefoon op Belforts bureau en wie heeft er nou medelijden met een telefoon?
En dat terwijl het ook anders kan. Wie echt iets wil leren over het op Wall Street religieus beleden roofkapitalisme kan beter kijken naar het magistrale Margin Call, terwijl Oliver Stones Wall Street en Ben Youngers Boiler Room wel degelijk het spoor van verwoesting tonen dat de Jordan Belforts van deze wereld achter zich laten. Je mag van een regisseur van het kaliber van Scorsese meer verwachten dan een drie uur durende rapvideo (inclusief de onvermijdelijke poolparty met ondergoedmodellen). Nu is de Scorsese van de 21e eeuw natuurlijk niet meer die van de jaren 90 (die al niet meer dezelfde was als in de jaren 80), maar toch hoop je bij de oude meester op iets meer dan oppervlakkige geldporno. Lamborghinis, villas aan het strand, dwergwerpfeestjes en lijntjes cocaïne snuiven uit de bilspleet van een dure prostituee zijn leuk om naar te kijken, maar wat wil de film ons nu eigenlijk laten zien?
DiCaprio lijkt weinig aan te kunnen met zijn Belfort en heeft gekozen voor een mengeling van Ray Liottas Henry Hill, Michael Douglas Gordon Gekko en Johnny Depps allessnuiver Raoul Duke uit Fear and Loathing in Las Vegas, maar het is niet meer dan logisch dat deze hybride het niveau van geen van de drie bestanddelen haalt. Lichtpuntjes in de film zijn de optredens van Jean Dujardin als aalgladde Zwitserse bankier en Matthew McConaughey als Belforts leermeester (deze laatste heeft met zijn rollen in Dallas Buyers Club en de nieuwe HBO-misdaadserie True Detective zijn imago van pretty boy definitief afgeschud en is misschien wel Hollywoods interessantste acteur van het moment). Beide overvleugelen met gemak DiCaprio die wanhopig moet terugverlangen naar de tijden dat Scorsese hem rollen gaf als die van Howard Hughes in The Aviator. Jordan Belfort is na drie uur Wolf nog steeds dezelfde gladde graaier die hij aan het begin van de film is, zijn karakter heeft de diepgang van een platbodemvaartuig. Helaas is dit symptomatisch voor de hele film.
Volg Bart Schut hier op Twitter.