Ronald Plasterk, voormalig PvdA-minister van Cultuur, deed gisteren in
De Volkskrant nog maar eens
een dappere poging om de cultuursubsidies te verdedigen. Velen gingen hem voor, zelfs hier op DDS werden cultuursubsidies
verdedigd. Overtuigend zijn de argumenten nooit. Storend is bovendien het hoge
straw-man-gehalte van de discussie: de bepleiters van cultuursubsidies benadrukken graag het grote belang van kunst en cultuur, daarmee op zijn minst insinuerend dat tegenstanders van cultuursubsidies dit belang niet erkennen. Het tegendeel is waar: cultuur is zo belangrijk dat je het juist
niet aan de overheid moet overlaten. De ellende die overheidsingrijpen heeft veroorzaakt is
evident, de noodzaak van overheidsingrijpen daarentegen bepaald niet.
Case in point: de
Sagrada Família (Heilige Familie) in Barcelona
die morgen door de Paus wordt ingewijd.
Niet één cent subsidie is ooit aan de verzoeningskerk besteed. Het geld dat nodig was voor het aanschaffen van de benodigde grond werd door Joseph Maria Bocabella, de initiator van de bouw van de katholieke kerk, ingezameld. Het ontwerp van de kerk geschiedde (letterlijk) pro Deo, voor God, door de architect Francisco de Paula del Villar. De bouw van de bovengrondse kerk werd later overgenomen door Gaudí, maar de bron van de financiering veranderde niet: vrijwillige donaties. Gaudí ging ten tijde van de Eerste Wereldoorlog zelfs zelf van huis naar huis om het benodigde geld te verzamelen. Tegenwoordig, de kerk is bijna af, wordt entreegeld gevraagd en worden souvenirs verkocht en rondleidingen gegeven.
De bouw van de verzoeningskerk heeft lang geduurd, maar uiteindelijk wordt zij wel ingewijd en afgebouwd zonder dat er ooit één cent subsidie aan te pas is gekomen: dus hoezo, cultuursubsidies zijn noodzakelijk? Bovendien, behalve een schitterende kerk heeft Catalonië nu ook een mooi verhaal: Gaudí die langs de deuren ging op zoek naar donateurs is immers een stuk romantischer dan een zweterige ambtenaar die een stempel op een subsidieaanvraag drukte.