Maugham in zijn blootje

Geen categorie08 apr 2014, 10:00
 Op de Franstalige boekenbeurs in Brussel vond ik een net uitgekomen, originele  levensbeschrijving van de auteur William (‘Willie’) Somerset Maugham – zo uitvoerig geïllustreerd, dat je bijna van een stripverhaal kunt spreken.
Floc’h heeft ook echte stripverhalen getekend en het is evident dat hij een voorkeur heeft voor de Britse sfeer, net als zijn tekstschrijver waarschijnlijk. Villa Mauresque verschijnt bij uitgeverij La Table Ronde tegelijk met Franse vertalingen van twee romans van Maugham, namelijk van Cakes and Ale en Up at the Villa, nog in 2000 verfilmd met Sean Penn. Duidelijk bespeurt de uitgever een hernieuwde belangstelling voor deze schrijver. Sinds zijn dood stond die op een vrij laag pitje. Maugham zei het zelf al: ‘Na het eerste beetje tumult dat op iemands dood volgt, komen in het geval van een schrijver enkele jaren van verwaarlozing. Vervolgens zie je, als zijn werk iets van blijvende waarde bevat, een hernieuwde aandacht voor hem. Maar de periode waarin hij genegeerd wordt, kan wel twintig of dertig jaar duren.’
Nu, hij stierf in 1965 en decennia lang kon je inderdaad amper opbiechten dat je hem graag las. Zijn korte verhalen konden er nog mee door, maar de rest diende vergeten te worden, net als het ouderwetse personage zelf. Men haalde graag de invloedrijke Amerikaanse criticus Edmund Wilson aan, voor wie zelfs het onhandigste boek van Nabokov een parel was. Wilson schreef, trouwens nog tijdens het leven van Maugham: ‘Ik heb mezelf er nooit van kunnen overtuigen dat hij iets anders dan tweederangs was.’ En onze Cees Buddingh’ noemde Maugham een verzinner van vrijblijvende verhaaltjes, terwijl Marja Roscam Abbing pedant verklaarde: ‘Was William Somerset Maugham nou eigenlijk een belangrijk schrijver? Honderd jaar na zijn geboorte vinden we helaas van niet.’ Zo dacht de highbrow intellectueel lange tijd over Maugham.
Homo
Maar ik deed daar niet aan mee. Ik begon Maugham te lezen in 1965, uitgerekend zijn sterfjaar. Het kan dat de aandacht die hij toen kreeg en die ik in de kranten volgde, ertoe leidde. Maar ik zat op dat moment in de gevangenis en het lijkt me niet uitgesloten dat ook het beperkte aanbod van de gevangenisbibliotheek een rol speelde. Was Cakes and Ale mijn eerste Maugham? Dan zeker in de Nederlandse vertaling ‘Koek en bier’. Ik vond dat een schitterend boek en ik vind dat nog. Eigenlijk geen sterk verhaal, maar vol prachtige details die de literaire wereld betreffen, en ook met de onweerstaanbare beschrijving van de levenslustige barmeid Rosie, waarvoor een vrouw model heeft gestaan die Maugham ooit nog vergeefs ten huwelijk vroeg. Wilde ze geen homo?
En in de jaren die volgden, las ik praktisch alles van en over Maugham. Zo ging ik steeds te werk bij schrijvers en andere figuren die me fascineerden: ik wilde precies weten wie ze waren. Omdat Maugham al tijdens zijn leven niet bijster door de intelligentsia aanvaard was, vond ik wat het biografische aanging, alleen een paar saaie, onkritische boeken van hoogleraren die te veel van hun liefde voor de schrijver getuigden. Voorts waren er de heel negatieve portretten waarvoor toen in literaire kringen eigenlijk alleen nog plaats was. Denk aan het toneelstuk Song at Twilight van Noel Coward, ook in Nederland opgevoerd, dat een ongunstig beeld van de oude Maugham geeft. En dan was er het roddelboekje van Beverly Nichols, een valse nicht die vroeger graag te gast was in de Villa Mauresque, het luxueuze huis van de geslaagde Maugham in Saint-Jean-Cap-Ferrat aan de Rivièra. Hij vertelde uitvoerig - en dikte waarschijnlijk ook nog wat aan - hoe honds Maugham met zijn vrouw Syrie omging, hoe hij haar samen met zijn minnaar Gerald Haxton zat uit te lachen en hoe slecht hij zijn jaloezie beheerste als de weinig delicate Gerald een oogje op andere mannen had.
Waardering
Ik mocht dan veel waardering voor Maugham hebben, ik wilde beslist de negatieve informatie ook aanhoren, want ik was niet als die hoogleraren. De serieuzere biografieën die geleidelijk ook verschenen (met als uitschieter de dikke pil van Ted Morgan uit 1980), legden erg de nadruk op het verdrietige levenseinde van Maugham: hoe seniel hij was en hoe hij dagelijks zat te huilen. Geld en succes maakten toch lekker niet gelukkig! Het leek of men dat graag wilde horen. Maar ook hier las ik details die me te denken gaven. Zo zou Maugham eens tegen iemand die met vriendelijke aandacht zijn schilderijencollectie bekeek, gezegd hebben: ‘Zo kijk je niet naar schilderijen!’ Dat deed ronduit kwaadaardig en tiranniek aan – en van dwingelandij had ik al genoeg geproefd in mijn leven.
Ik hield de golf van kritiek in al die biografieën, al met al, toch voor een uiting van afgunst en van modieuze minachting voor een schrijver die schreef zonder de aanstellerij welke in die jaren zo geliefd was, maar in mijn onderbewustzijn was ik iets rechtvaardiger. Dat bleek uit een droom. Op een nacht droomde ik dat ik bij Maugham op bezoek kwam. Hij stelde me bepaald niet op mijn gemak en wist me volledig in een hoek te drukken, waarnaast hij toch ook nog probeerde seks met me te hebben. Teleurgesteld werd ik wakker, beseffend dat voor één keer dromen geen bedrog waren geweest en dat ik misschien de waarheid had gezien.
Onthullend
Ik bekijk altijd graag foto’s van schrijvers en hun omgeving. Zo smulde ik van een boekje uit de serie ‘International Profiles’ dat aan Maugham gewijd was en waarin ik zag hoe stijlvol daar in de Villa Mauresque geleefd werd. Men verkleedde zich voor het diner en verscheen in smoking. Onthullend was dan weer een foto waarop je van opzij Maugham met zijn latere vriend en secretaris Alan Searle op de patio aan tafel ziet zitten: Maugham heeft zijn benen uitgestrekt en Searle heeft ze onder zijn stoel getrokken – ja, hij moest wel. Hij lijkt zich nooit op zijn gemak te hebben gevoeld (en niemand, behalve Maughams dochter Liza, heeft hem het fortuin misgund dat hij uiteindelijk in de wacht sleepte). Marginale boeken als Purely for my pleasure (over zijn schilderijenverzameling), A Choice of Kipling’s Prose en Strictly Personal (over ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog) moesten eveneens bekeken worden. Een boek als For love of painting, een biografie van Maughams vriend de schilder Gerald Kelly, verschafte ook inlichtingen natuurlijk, maar ik zoek nog steeds hardnekkig naar de herinneringen die de schilder Graham Sutherland had aan het portretteren van Maugham, een tekst met een titel als ‘Zummurzet Mowwum’ of zoiets, maar ik vind het boekje zelfs op internet niet terug.
Overigens ging mijn voorliefde nooit uit naar de korte verhalen van Maugham. Korte verhalen hebben voor mij doorgaans te veel pointe en te weinig psychologie. De serie Ashenden, korte spionnageverhalen, vind ik zelfs de minste. Ik verkoos de romans, zoals ook The Narrow Corner en The Painted Veil, maar echt veel had ik aan de essays, die ze in Nederland niet eens vertaald hebben. Bovenaan staat voor mij de bondige autobiografie The Summing Up, vol wijsheden. Maar wat genoot ik ook van The Vagrant Mood, A Writer’s Notebook en ook Great Novelists and Their Novels, met tien goede essays over bijvoorbeeld Tolstoj en Flaubert. Maar het is The Vagrant Mood dat de meeste impact op mijn leven had. Na mijn studie Nederlands in Utrecht te hebben afgebroken, in de kleine en ook wat grotere misdaad verzeild te zijn geraakt, een gevangenisstraf te hebben uitgezeten en alsnog een studie Rechten te hebben aangevat, stond ik in een pauze in de tuin van het universiteitsgebouw aan de Oudemanshuispoort in dat boek te lezen en dacht: maar dit is mijn wereld en ik kan eigenlijk niet zonder. In dit boek staan essays over onder meer Zurbarán, Burke en Kant. Ja, Maugham is diep geminacht door zelfbenoemde intellectuelen die een heel boek van Burroughs of Hesse gelezen hadden, maar aan zijn oneindig veel grotere eruditie heb ik meer gehad – al bracht het me tot het onverstandige besluit die tweede studie ook weer op te geven.  
Dood
Mijn belangstelling voor Maugham ging zo ver, dat ik in Saint-Jean-Cap-Ferrat zijn domein binnendrong. Begrijp me goed: hij was toen al dood. Het huis bleek onbewoond en er waren verbouwingen gaande. Ik kon zomaar de poort binnengaan, samen met de vriendin met wie ik op reis was. We zagen arbeiders, maar die letten verder niet op ons. Het huis betreden, leek ons te ver gaan. Maar we wandelden wel door de tuin. En daar zag ik bij een hoop bouwafval de marmeren plaat met de elektrische zekeringen liggen. Onder elke rij zekeringen was een geëmailleerde metalen band aangebracht met vermeldingen als ‘terrasse’ of ‘bain monsieur’. De strips zaten al een beetje los en ik kon ze makkelijk van de marmeren plaat trekken. Verheugd sloop ik ermee weg en, weer thuis, spijkerde ik ze op een plankje dat lang bij mij aan de muur heeft gehangen.
Waarom hangt het er niet nog steeds? Ik heb het al eens geschreven: die grondige studie die ik van zo’n favoriete schrijver maak, betekent ook zijn ondergang. Ik ontdek te veel details die me allerminst bevallen en de schrijver kan me op een gegeven moment gestolen worden, te meer omdat hij me dan langzamerhand ook wel beetje begint te vervelen. Maar er was nog iets. Eigenlijk had ik het aanvankelijk niet goed beseft of het stoorde men toen nog minder, maar de standpunten van Maugham waren eigenlijk niet zo verschillend van die van de intelligentsia die ik zo was gaan haten. Want dit kan niet genoeg benadrukt worden: Maugham was geen vrijblijvende verhalenverteller, hij had een visie die hij steeds opnieuw verkondigde. Zijn sympathie ging uit naar iedereen die de hard werkende maatschappij de rug toekeerde om van het leven te genieten maar ook de kern van zichzelf te ontdekken. Zeg maar naar de drop out. En The Moon and Sixpence, geïnspireerd door het leven van Gauguin, schreef Maugham vooral omdat Gauguin zijn geordende leven in de banksector en zijn gezin verliet om op Tahiti een ‘natuurlijker’ bestaan te gaan leiden. Verlaat huis en haard, en word jezelf – dat is de steeds herhaalde boodschap van Maugham, die Fontaines fabel van de krekel en de mier altijd in zijn achterhoofd moet hebben gehad, maar dan wel met een voorkeur voor de krekel.
Not done
Veelzeggend is misschien een foto waarop je Maugham naast zijn broer Frederic ziet die een keurige carrière maakte en het tot voorzitter van het Hogerhuis bracht. Op een dag kwam  Frederic, wel met de nodige bedenkingen, op bezoek in de Villa Mauresque. Er is toen die foto gemaakt. Frederic heeft keurig een das aan, maar ‘Willie’ draagt een open schillerkraag, wat in hun chique kringen, ook in een warm klimaat, beslist not done was en wat Willie mogelijk deed om zijn stijve broer te jennen. Illustratief heb ik ook altijd het verhaal gevonden waarin de ik-persoon vertelt over een gevierde medisch specialist uit Harley Street, die na een of ander schandaal zijn lucratieve praktijk moet opgeven en in het niets verdwijnt. Maar later komt de ik-persoon hem weer tegen in Sevilla, als hij daar een huisarts moet raadplegen: het blijkt de man uit Harley Street te zijn, wel in heel wat bescheidenere omstandigheden. Dan gaat echter de deur open en komt een zeer aantrekkelijke Spaanse binnen, kennelijk zijn vrouw of althans minnares. Waarna de ik-persoon mijmert: het leven kent z’n compensaties.
Goed, zo kun je doorgaan. Het hele oeuvre van Maugham heeft deze tendens. Ik vind het uiteindelijk een nogal clichéachtige visie. Ik twijfel aan de juistheid ervan – hoewel ik er helemaal naar geleefd heb – en ik betwijfel ook of de multimiljonair Maugham veel recht van spreken heeft. Het doet me een beetje denken aan de al even schatrijke Simenon die aan het eind van zijn leven verklaarde dat hij eigenlijk de meeste verwantschap met de clochard onder de Seinebrug voelde. Ja zeg, maak dat de kat wijs!
Noblesse oblige
Een roman als The Razor’s Edge, die gaat over een jongeman die in India de zin van het leven gaat zoeken, kon me op den duur toch ook niet charmeren. Dit was de flauwekul van de jaren ’60 all over again, al dient gezegd dat Maugham die flauwekul al in 1944 neerschreef en er bijzonder mooie passages in het boek staan, zoals die over de snob Elliott. Mogelijk is dit mijn favoriete passage uit zijn hele oeuvre. Elliott was zo iemand die, als je naar Rome ging, zei: doe mijn groeten aan de prinses Montenevoso, alsof je daar dagelijks binnenliep. Op zijn sterfbed is Elliott danig in de war, omdat een andere prinses hem niet heeft uitgenodigd voor een feest. Als de ik-persoon van de roman, die op de rand van het bed zit, het zichtbaar te kwaad krijgt door het naderende sterven, reageert Elliott welllevend maar daarom nog niet minder pretentieus. En we citeren de vertaling van C.J. Kelk: ‘Hij streelde mijn hand. “Hou je bedaard, beste jongen. Noblesse oblige, weet je.’ Ik barstte in een hysterisch lachen uit. “Gekke kerel ben je toch, Elliott”.’ En wie zoiets schrijft zou een vrijblijvende verhaaltjesverzinner zijn? Kom nou! Toch ga ik ook weer niet mee met het succes van het korte verhaal ‘Rain’. U weet wel: over de missionaris die de zedeloze heidenen in Polynesië tot het geloof wil gaan brengen, maar in die zwoele sfeer al meteen bezwijkt voor de charmes van een hoer. Graham Greene, met zijn zwak voor priesters, vond het maar een goedkoop verhaal en ik ben het niet oneens met hem. Zo nam ik op den duur enige afstand tot Maugham, maar een zekere fascinatie bleef, al was het maar voor zijn prettige leven van sun, sea and books.
Ja, sex was er iets verhulder aanwezig, hoewel bepaald niet afwezig. Ergens heeft Maugham geschreven dat hij graag meer tijd aan seksueel plezier besteed had. En in The Summing Up zegt hij in zijn wat juridische stijl dat van alle genoegens ‘sexual congress’ toch wel het meeste plezier geeft en dat hij mensen ontmoet had die er hun hele leven aan gewijd hadden zonder daar ooit spijt van te hebben. Vooral door de gretige levenswijze van Gerald Haxton was het trouwens verre van kalm in de Villa Mauresque en het boek dat de aanleiding tot dit stuk is, beviel me onder meer omdat het op dit punt bijzonder openhartig is. Op de voorplaat zie je een oude Maugham in zijn zwembad, terwijl een naakte jongeman, duidelijk Gerald, op de rand staat. Zoals vrijwel alle tekeningen is deze (en nog meer de uitvoerigere tekening verderop in het boek) ook gemaakt op basis van een foto, die ik niet lang tevoren voor het eerst gezien had in de mijns inziens recentste grote biografie van Maugham: The Secret Lives of Somerset Maugham, geschreven door Selina Hastings. Een biografie die, naar ik meen, niet veel aandacht heeft gekregen en die ik in Engeland dan ook bij de ramsj vond, al kan dat vanwege de verschijning van een pocketuitgave ervan geweest zijn.
Fascistisch
Ik ben geen liefhebber van de verstripping van literaire werken. Mogen films een goed boek soms al weinig recht doen, een stripversie doet dat nog minder. Want veel plaats voor woorden is er niet in een strip. En woorden doen er toch wel toe in de literatuur? Het beste wat de tekenaars kunnen presteren, is de sfeer weergeven. En zo deden bijvoorbeeld Jacques Tardi met Voyage au bout de la nuit, Chantal Montellier met Der Prozesz en Dick Matena met De Avonden – allemaal pogingen die me koud lieten. Villa Mauresque stelt minder teleur, omdat het meer tekst bevat en zelfs originele tekst. De scenarist François Rivière roept het leven van Maugham op door verschillende mensen daarover aan het woord te laten, vrienden en vijanden en ook Maugham zelf. Allemaal verzonnen teksten, die echter getuigen van een behoorlijke kennis van zaken. Jammer is dat de boeken van Maugham en de daarin verkondigde ideeën amper ter sprake komen en zo kan de onjuiste indruk blijven bestaan dat Maugham alleen maar onderhoudende verhalen wilde bieden. Zijn ambitie was groter, maar werd zelden geconstateerd. Toch wordt zijn min of meer autobiografische roman Of Human Bondage vaak zijn beste genoemd en daarin ontbreken de ideeën niet. Maar juist deze relatief vroege roman vind ik, net als L’éducation sentimentale van Flaubert waarmee hij te vergelijken valt, nogal onhandig en houterig geschreven. Ideeën zijn er echter ook evident in Christmas Holiday, waarin Maugham al in 1939 een goed inzicht in de fascistische aard bleek te hebben, en in Then and Now, een roman over Machiavelli uit 1946, waarin het nodige over Cesare Borgia en op die manier over dictatorschap wordt gezegd. Zoals alle historische romans is dat laatste natuurlijk een zwak boek en Edmund Wilson sabelde het niet helemaal ten onrechte neer. Maar zomaar een verhaaltje is het niet!
Wie een beetje thuis is in de Maugham-iconografie, moet wel vaststellen dat vrijwel elke tekening op een foto gebaseerd is en vrijwel lijkt te zijn overgetrokken. Onze hedendaagse kunstenaars maken het zich niet te moeilijk. En de tekst van Villa Mauresque bevat zoals elke tekst ook wel enkele onvolkomenheden. Het lijkt of de schrijver niet in de villa zelf geweest is. Als hij zegt dat die ‘midden tussen Nice en Monaco’ ligt, zit hij er wel een beetje naast. En als Maugham in 1946 terugkeert uit Amerika en zich weer installeert in zijn huis dat intussen flink was uitgewoond, lijkt het ons onaannemelijk dat hij, Alan Searle en zijn neef Robin hun ‘daiquiris dronken op het terras, gewiegd door het geruis van de mistral in de hoge takken van de pijnbomen’. Bij een mistral, die overigens fluit, zit je niet gauw op je terras Van enkele feiten lijkt de biografe Selina Hastings ook beter op de hoogte te zijn geweest. Maugham stierf niet in zijn eigen bed in de Villa Mauresque, maar in het ziekenhuis – waarna zijn lijk snel naar Saint-Jean-Cap-Ferrat werd vervoerd om de anders vereiste autopsie te vermijden. En de verpleegster die hem op het laatst verzorgde, kwam op zijn verzoek niet aan zijn bed maar in zijn bed – uiteraard niet voor seks maar voor menselijke warmte. Op haar beurt glijdt Selina dan weer uit als ze het heeft over een portret dat ‘Edouard McEvoy’ van Maugham gemaakt zou hebben. Het was Edouard Mac-Avoy en ze verwart hem met de schilder Ambroise McEvoy die een halve eeuw eerder leefde, of met de toneelschrijver Charles McEvoy, een gast in de Villa Mauresque.
Floc’h & Rivière, Villa Mauresque, La Table Ronde, 104 blz., € 20.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten