De variëteit aan bedrijfjes, de busjes die af en aan rijden, de geluiden die je hoort als er een rolluik half open staat. Ik heb een zwak voor industrieterreinen en de bedrijvigheid die ze huisvesten. Gek genoeg ben ik een uitzondering. Dat schrijvers zoals Martin Bril in zijn columns er op afgeven is één ding. Maar dat beleidsmakers deze epicentra van ondernemingszin niet in de armen sluiten, is onbegrijpelijk. Die hebben we namelijk hard nodig om uit de crisis te komen.
Veelzeggend is het faillissement van de Scheepswerf Grave in het gelijknamige Brabantse stadje. Onlangs reconstrueerde Elsevier deze beschamende geschiedenis. Het probleem was niet het slecht ging met het bedrijf, maar dat juist te goed. Het had net een grote order binnen gehaald voor enkele schepen van 135 meter. Prachtnieuws, zou je denken, maar dat was buiten de overheid gerekend. De werf had namelijk een vergunning voor schepen tot 110 meter en aan deze norm werd niet getornd. De lucratieve deal ketste af en door het gedoe met ambtelijke richtlijnen bleven nieuwe orders uit. Eindresultaat: een faillissement in het voorjaar van vorig jaar.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren met een bedrijf dat meer dan zestig mensen van werk voorzag? De scheepswerf lag in de weg bij de realisatie van een soort wandelpromenade aan de Maas, die er trouwens nooit kwam. Elsevier in haar reconstructie: Zo won het lieflijke, toeristische Grave het van Grave als stad met industrie.
Tot op zekere hoogte is het begrijpelijk bedrijventerreinen het in de beeldvorming afleggen tegen andere sectoren. Het begint al met de naamgeving. Witte Paal, Waarderpolder, Pavijen niks mis mee, maar ze missen de glamour van, laten we zeggen, het het World Trade Center aan de Amsterdamse Zuidas. Net zoals de wanna be-wolkenkrabbers daar ook veel mediagenieker zijn dan de blokkendozen op het gemiddelde bedrijventerrein.
Al dat gepraat over banken de laatste jaren helpt ook al niet mee. Het draagt bij aan de idee dat zij de spil van de economie zijn. Dat is een misvatting, want die rol vervult toch echt het midden- en kleinbedrijf. Met andere woorden: al die loodgieters, timmerbedrijfjes, grafische vormgevers, eenmanszaakjes die een niche in de IT hebben gevonden en af en toe een scheepswerf, die veelal gesitueerd zijn op een bedrijventerrein aan de rand van een middelgrote stad. Samen zijn ze goed voor ruim 4 miljoen banen.
Zonder al deze ondernemers geen geld dat de overheid vervolgens kan uitgeven. Maar denk niet dat dit leidt tot erkenning of schatplichtigheid. Het omgekeerde is het geval. Zo bedacht Den Haag de eenmalige crisisheffing. Liep je bedrijf lekker, moest je ineens 16% extra werkgeverslasten betalen. Vlak daarna volgde een verhoging van de BTW van 19 naar 21 procent. Weer een aderlating voor al die bedrijfjes van een paar man die proberen in tijden van crisis hun hoofd boven water proberen te houden. En dan was er onlangs nog het belastingplan van de Commissie Van Dijkhuizen. Eén van de voorstellen was om de zelfstandigenaftrek te schrappen voor ZZP-ers. Waarom zou je blij zijn als mensen proberen voor zichzelf te beginnen?
De profetie van de Amerikaanse filosofie Ayn Rand is uitgekomen. Halverwege vorige eeuw zei ze het al. Een eigen bedrijf beginnen en alles wat daarbij komt kijken, zoals lange dagen draaien en de tucht van de markt voelen als je verkeerd bezig bent. Doe het niet omdat je uit bent op schouderklopjes van de samenleving. Het geval-Grave staat namelijk niet op zichzelf. Zie bijvoorbeeld hier of daar. Zoveel miskenning of regelrechte tegenwerking van overheidswege daar stel ik mijn voorliefde voor het bedrijventerrein tegenover. Het is bescheiden rehabilitatie van een oord dat onterecht in de verdrukkig zit.