De aanhoudende discussie over het karakter van Dodenherdenking. Vindt er een verschuiving plaats in het denken over de vierde mei?
Het is begin mei. De jaarlijkse ophef over het wel of niet betrekken van Duitsers of foute Nederlanders bij de Dodenherdenking raakt weer op stoom. De één is vóór, de ander tegen. Weer anderen pretenderen boven de partijen te staan en niet te politiseren noch te moraliseren in deze discussie.
Waarom gaat het eigenlijk? Om goed en fout. Nog steeds.
Beter gezegd: hoe daar vandaag de dag tegenaan gekeken wordt. Bij steeds meer Nederlanders, vooral de jongere generaties, vervagen allerlei waarden en normen. Dus ook de waarden en normen over goed en fout. Of er komen andere waarden en normen voor in de plaats. De factor tijd speelt hier een belangrijke rol.
Vooral oudere generaties zien 4 mei in de eerste plaats als Dodenherdenking, het bezig zijn met en herdenken van de eigen doden, Nederlandse militairen en burgers, mensen die men soms nog gekend heeft. Voor hen heeft de vierde mei voornamelijk een persoonlijk karakter.
Dit brengt een grotere emotionele betrokkenheid met zich mee. Voor hen is het vanzelfsprekend: de mof en de NSB'er waren fout. Met het verstrijken van de jaren wordt deze groep natuurlijk steeds kleiner, maar hun perceptie domineert nog steeds het nationale bewustzijn. Alleen neemt de intensiteit daarvan af en treedt er een verschuiving op. Er kwam meer begrip voor hen die eerder als fout werden gezien; eerst de kinderen van NSB'ers, toen NSB'ers en foute Nederlanders zelf etc. Ondanks ideologische tegenwind van extreem-linkse groepen en ethisch getinte protesten van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) zet deze trend zich voort. Er is de laatste jaren zelfs begrip voor de gematigde Duitser uit die tijd aan het ontstaan.
Die groep ouderen die de kamptatoeages elke dag nog in de huid ziet en ook hun kinderen hebben waarschijnlijk meer moeite met deze relativeringen dan de huidige jeugd, opgegroeid in een Europa met wegvallende grenzen en genormaliseerde betrekkingen met voormalige vijand Duitsland. Bovendien hebben tieners en twintigers van nu weer andere vijandbeelden.
Voor jongere generaties hebben ook militairen en burgers omgekomen bij latere Nederlandse vredemissies meer gewicht gekregen bij de herdenking.
Door de toestroom van veel migranten uit allerlei windstreken zijn er ook tal van nieuwe referentiekaders met betrekking tot goed en kwaad bij gekomen. Deze groepen hoor je nu nog nauwelijks in deze discussie, maar naarmate hun aantal in de Nederlandse samenleving toeneemt, zal ook hun stem aan gewicht en volume toenemen. En zal het karakter van herdenken, de vraag wie of wat herdacht wordt, wellicht veranderen.
Zo wordt er door veel zwarte Nederlanders geklaagd over te weinig aandacht in dit land voor de jaarlijkse herdenking op 1 juli, bij het Nationaal monument slavernijverleden, van de afschaffing van de slavernij door Nederland in 1863.
De voor menig autochtone Nederlander ultieme slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, de Joodse Nederlanders, worden door islamitische Nederlanders weer heel anders bezien. Met een aanhoudende verandering van de etnische en religieuze samenstelling van de bevolking in Nederland zou de dag wel eens kunnen aanbreken dat herdenking van Joodse slachtoffers in Nederland zal verdwijnen of zelfs verboden wordt.
Met andere woorden, niet alleen zal de discussie over het karakter van de Dodenherdenking, of in de toekomst de Nationale Herdenking, altijd gevoerd blijven worden, deze zal in multicultureel Nederland ook steeds ingewikkelder worden.
Ik ben benieuwd op welke dag of datum over vijftig jaar de Nationale Herdenking plaatsvindt, en langs wier graven dan gelopen wordt.