Hoe de Europese Unie een gevaar vormt voor z’n eigen idealen

Geen categorie14 jun 2013, 20:29

De wenselijkheid van een politiek eengemaakt Europa vanuit verschillende invalshoeken: de economische, de moreel-historische en de politiek-democratische. Afsluitend bespreken wij ook de wenselijkheid van de politieke schaalvergroting die voor sommige politici een ware obsessie lijkt te zijn.

Nog een kleine drie weken en het is zo ver: dan wordt Kroatië – als 28ste deelnemer – volwaardig lid van het Europese eenwordingsproces. Het zal voor sommige media en politici wellicht dé aanzet zijn om opnieuw de loftrompet te steken over de Europese Unie, een politiek orgaan dat ons in de tweede helft van de vorige eeuw, en vandaag nog steeds, schijnbaar heeft behoed voor verdere chaos en ellende op het Europese continent.

En het moet worden gezegd, het lijkt zeer aannemelijk om te stellen dat het intergouvernementele karakter van de Europese Gemeenschappen, in de tweede helft van de 20ste eeuw, de relaties tussen aartsrivalen Frankrijk en Duitsland heeft genormaliseerd. De vrijhandelszone en het vrij verkeer van goederen, diensten en werknemers heeft ons een economische groei opgeleverd die zijn voorgaande niet kent.

Dat de economische integratie na Maastricht ’92 geen groot succes is gebleken, wordt vandaag nog zelden tegengesproken. Er is geen uitzonderlijk economisch inzicht voor nodig om te zien dat onze eenheidsmunt met structurele crisissen zal blijven kampen, tot er ófwel een volwaardig statelijk systeem achter de euro zal staan, ófwel een opsplitsing zal gebeuren in kleinere muntzones (waarin landen met een gelijkaardig begrotingsbeleid en flexibele arbeidsmarkten één munt delen), ófwel wordt teruggekeerd naar de nationale munten.

Dat we niet langer vreemde valuta hoeven te wisselen bij het oversteken van een landsgrens kan dan wel heel praktisch zijn, het weegt niet op tegen de macro-economische nadelen die verbonden zijn aan een muntunie die niet wordt gedragen door een politieke unie.

Enerzijds kunnen landen hun begrotingstekort vandaag enkel nog financieren door te bezuinigen of door hun belastingen te verhogen. Een devaluatie van de munt, of het laten opkopen van eigen obligaties door de nationale banken, is immers niet langer mogelijk. Onnodig is het om uit te wijden over de spanningen die dit al heeft veroorzaakt in sommige Europese landen.

Anderzijds zien we dat de gemeenschappelijke rente van de ECB te laag ligt voor bvb. Spanje, waardoor het land jarenlang boven zijn stand kon leven, maar te hoog voor bvb. Nederland, dat door die rente een economische groei heeft gemist. M.a.w.: uiteindelijk verliezen we allemaal, een principe dat door historicus en jurist Thierry Baudet wordt omschreven als het ‘one size fits none’-beginsel.

Op de vraag of we die problemen kunnen aanpakken door van de EU een volwaardige politieke unie te maken (een federale staat dus, met één ministerie van financiën, een gemeenschappelijk begrotingsbeleid, euro-obligaties, en alles wat erbij hoort), is het antwoord wellicht ja. Op louter theoretisch niveau kun je, door de evolutie van een supranationaal naar een federaal Europa, de nadelen van een muntunie, die niet wordt gedragen door een politieke unie, uitvlakken.

Er zijn echter meer invalshoeken nodig dan enkel de economische, vooraleer te kunnen inschatten welk soort Europa het meest wenselijk zou zijn voor de Europese burgers.

Vanuit moreel-historisch oogpunt horen we met de regelmaat van de klok dat de Europese Unie het grootste vredesproject is in de geschiedenis van ons continent. Herman Van Rompuy heeft het al vaak herhaald: dankzij de Europese éénmakingsgedachte hebben landen die in het verleden áltijd oorlog hebben gevoerd, beslist dat het maar eens afgelopen moest zijn.

Geen journalist heeft er jammer genoeg ooit op gewezen dat een dergelijke bewering eigenlijk complete nonsens is. Tussen 1815 (het einde van de Napoleontische oorlogen) en het begin van de Eerste Wereldoorlog is er amper oorlog gevoerd in Europa, op de Frans-Duitse oorlog (die zo’n tien maanden duurde in 1870-71) en een paar korte, veredelde veldslagen na. Over het algemeen is de 19de eeuw veeleer een periode van vrede dan van oorlog geweest, en dat allemaal zonder Europese Unie.

In de academische wereld en in brede lagen van de bevolking komt gelukkig heel langzaam het besef dat het morele concept van de Europese Unie is gebaseerd op één van de grootste misvattingen uit de recente geschiedenis, waarbij men ervan uitging dat louter het bestaan van natiestaten oorlog en chaos zou veroorzaken. De natiestaat moest en zou bijgevolg worden afgebroken, of de bevolking er nu tegen was of niet.

De drijfveer achter de vreselijke oorlogen die ons continent hebben geteisterd in de vorige eeuw, was helemaal niet het in standhouden van natiestaten, maar net het verenigen van alle Europese burgers onder één centrale overheid, de hedendaagse droom van mensen als Barroso en Verhofstadt. Het moet worden gezegd dat de Europese Unie tot nu toe de meest vreedzame van alle pogingen is geweest, maar daarom niet minder gewenst is door de nationale democratieën.

De gedachte dat vrede kan worden bereikt door zoveel mogelijk culturen en gemeenschappen samen te persen onder één centrale overheid, heeft tot humanitaire catastrofes geleid in het verleden. De ultieme consequentie hebben we o.m. gezien tijdens de genocide van Srebrenica, in juli ’95. Na de dood van maarschalk Tito, die symbool stond voor de eenheid van ex-Joegoslavië, borrelden in het land plots weer nationalistische sentimenten op waarvan algemeen werd aangenomen dat ze al decennialang niet meer bestonden. In werkelijkheid was het identiteitsdenken in Joegoslavië decennialang onderdrukt geweest, wat na de dood van sterke man Tito voor de gekende gevolgen heeft gezorgd.

Telkens opnieuw heeft net het onderdrukken van nationale identiteit een enorme radicalisering teweeggebracht in het politieke denken. Zonder de vernedering voor de Fransen na de Frans-Duitse oorlog (1870-71) zou er wellicht geen sprake zijn geweest van het oplaaiende antisemitisme bij onze zuiderburen, aan het einde van de 19de eeuw. Zonder het vernederende verdrag van Versailles zou er nooit zo’n brede voedingsbodem zijn geweest voor de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland, tijdens het interbellum.

Het is niet eens zó radicaal om voorzichtig af te leiden dat een federale Europese staat, die eigenlijk op geen enkele manier wordt gedragen door de Europese bevolking, wellicht een groter gevaar voor de vrede in Europa zou zijn dan nazi-Duitsland dat is geweest.

Bij de politiek-democratische invalshoek hoeft evenmin een tekening te worden gemaakt. Elk referendum en elke peiling geven aan dat de doorsnees Europeaan niet bepaald zit te wachten op de Europese superstaat.

Het democratisch deficit van Europa valt nu eenmaal niet op te lossen door de voorzitter van de Europese Raad rechtstreeks te verkiezen, of door een volwaardige Europese regering op poten te zetten. Het probleem van een Europese democratie ligt veel dieper, veel fundamenteler. Het brengt ons terug naar de essentie van wat een democratie is.

Voor ons, liberalen (al beweren wij zeker niet in naam van alle liberalen te spreken), gaat democratie om de bestuursvorm waarbij een individu bepaalde aspecten van zijn natuurrechtelijke vrijheid afgeeft aan een centraal orgaan. Dat orgaan, in casu de overheid, wordt geacht om het ‘algemeen belang’ te dienen (als dat al zou bestaan), maar dient in de praktijk heel vaak gewoon het belang van een toevallige meerderheid.

Zo’n systeem (het minst slechte van alle bestuursvormen die de revue al zijn gepasseerd, naar het huizenhoge cliché van Churchill) valt eenvoudigweg niet in stand te houden als de mensen die ertoe behoren het er intern zelfs niet over eens zijn op welke fundamenten ze hun politiek willen organiseren. Om één van de meest radicale voorbeelden te geven: iemand die vindt dat de staat en de Kerk van elkaar gescheiden moeten zijn, kan geen democratie organiseren met iemand die vindt dat zijn of haar religieuze overtuiging boven elke mensgemaakte wet hoort te staan. Je kunt wel een meerderheidsstemming organiseren, maar de uitkomst zal nooit als legitiem worden ervaren als je op de eerste plaats geen meerderheidssysteem met elkaar wil delen. En daar zit het fundamentele probleem van de Europese Unie: overheidsbesluiten worden niet als legitiem ervaren als er geen minimum aan sociale cohesie bestaat binnen een democratie. Zoals opnieuw Baudet niet lang geleden stelde: wat dat Europa van een Verhofstadt of een Van Rompuy ook wordt, dat kan gewoon geen democratie zijn. Dat minimum aan maatschappelijke homogeniteit is nodig om überhaupt een publiek debat te kunnen voeren, om een bepaald gevoel te kunnen delen over waar de meerderheid van een bevolking naartoe wil (ook wel bekend als de ‘publieke opinie’).

Dat democratie en rechtsstaat ooit zijn gegroeid binnen de grenzen van de natiestaat, is een argument dat evenmin kan worden genegeerd. Zelfs PvdA'er René Cuperus stelde onlangs in dat het nog lang niet is bewezen dat de rechtsstaat kan overleven buiten de grenzen van wat de Amerikaanse antropoloog Benedict Anderson aanduidde als de imagined community, in casu de natiestaat

Europa is, op dit moment in de geschiedenis, gewoon te divers om ooit van een Europese democratie te kunnen spreken. Een publiek debat is onmogelijk (de meerderheid van de Europeanen begrijpen elkaar niet eens) en een soort gedeeld gevoel over welke richting we uitwillen, is er al helemaal niet.

En dan is er nog een laatste aspect waar we het over willen hebben: dat van het politiek grootschalige denken. Al enige tijd vragen wij ons af vanwaar toch die eurofiele obsessie komt voor grote staten en grote staatsverbanden. ‘We’ moeten immers machtig worden, en ‘we’ moeten veel te zeggen hebben in de strijd om de wereldheerschappij.

Wat wij bij dergelijke zinsconstructies telkens missen, is een definitie van dat persoonlijk voornaamwoord ‘we’. Wie moet er machtig worden in een Europese superstaat? Wie moet er veel te zeggen hebben in de wereld? Het antwoord is de overheid. Het eigenlijke discours is eenvoudig: we moeten een Europees machtsblok creëren om tegenover grootmachten als China, Indië en de VS te tonen: kijk eens hoe machtig ‘wij’ zijn.

En dat is een discours waar wij niet achter staan. Staten horen het belang en de zienswijze van hun bevolking (of op z’n minst van een meerderheid ervan) te dienen, niet andersom. Voor ons is er dan ook niets liberaals aan het streven naar een – door zo goed als iedereen – ongewenste Europese supermacht.

In heel het verhaal van ‘grote’ staten valt ook op dat de doorsnee eurofiel er vaak van uitgaat dat er een recht evenredig verband bestaat tussen de geografische grootte (of de grootte naar bevolkingsaantal) van een staat en de economische welvaart van zijn bevolking. Het zal een eye-opener zijn voor sommigen, maar economische welvaart wordt niet gecreëerd door overheden, maar door individuen die op een ongedwongen manier handel met elkaar drijven. Het enige wat overheden kunnen doen, is welvaartscreatie inperken, enerzijds door regelgeving, anderzijds door herverdeling. Hiermee pleiten wij, voor alle duidelijkheid, niet voor het afschaffen van elke vorm van regelgeving of elke vorm van herverdeling, we geven slechts een eenvoudig feit aan.

En als er al een verband zou bestaan tussen de grootte van een staat en de welvaart van zijn bevolking, zal het eerder een omgekeerd evenredig verband zijn. In hun werk ‘The size of nations’ toonden de Italiaanse politicologen Alesina en Spolaore aan dat de tien meest welvarende landen ter wereld één voor één een lager bevolkingsaantal hebben dan België, met uitzondering van de VS.

Het is frappant hoe weinig argumenten vóór een eengemaakt Europa (in de trend van: ‘We moeten machtig worden en veel te zeggen hebben’) niet evengoed kunnen worden gebruikt als argument vóór een wereldstaat. Alleen al die vaststelling maakt het hele idee achter de EU eigenlijk ongeloofwaardig.

De enige conclusie die wij na een zo objectief mogelijke analyse kunnen trekken, is dat een Europese staat op elk vlak een gevaar vormt voor het voortbestaan van de Europese beschaving: een groot gevaar voor de vrede (en daaruit volgend een even groot gevaar voor de economische welvaart), een gevaar voor de democratie en bovenal een gevaar voor de diversiteit van ons continent. Vrijhandel en vrij verkeer van goederen, diensten en werknemers, dat ons een ongeëvenaarde welvaart heeft opgeleverd, kun je perfect via intergouvernementele samenwerkingsverbanden regelen, daar is geen Europese superstaat voor nodig.

Na al het 20eeeuwse geëxperimenteer met de maakbaarheid van de samenleving, dat ons als uiterste consequentie de fascistische en communistische régimes opleverde, zou men iets meer terughoudendheid verwachten bij het hedendaagse Europese project, dat de facto een zoveelste poging in de geschiedenis is om alle Europeanen te onderwerpen aan één centrale overheid.

Het is nog niet te laat. Niet alleen de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen staat op het spel, zoals het cliché dat wil, maar van de zo veelomvattende Europese beschaving.

Het hele Europese project lijkt zo’n nobel streven te zijn, en we zijn best bereid om aan te nemen dat het allemaal is opgezet met de beste bedoelingen. Maar ironisch genoeg schuilt het grootste gevaar voor alle idealen waar de Europese Unie naar streeft, in de Europese Unie zelf.

Alexander Casier en Wouter van Kempen studeren respectievelijk Politieke Wetenschappen en Psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel, en behoren tot het kernbestuur van LVSV Brussel. Zij publiceren dit artikel in de Nederlandse pers, omdat de Belgische media EU-kritische stukken weren.

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten