In een eerder op DDS gepubliceerd stuk stelt collega-scribent Herman Meijer enkele relevante vragen over de actuele situatie in het Midden-Oosten, onder andere over de christenvervolging aldaar. Herman wijst erop dat de bombardementen die nu uitgevoerd worden, waarschijnlijk noodzakelijk zijn om genocide onder verschillende groepen te voorkomen (christenen, sjiiten, nou ja, iedereen die niet in het straatje van ISIS past). Terecht stelt Herman de vraag: wat is de verdere strategie? We hebben het dan niet alleen over militaire strategie, maar ook over politieke strategie.
Hoe hoog de prijs is voor het ontbreken van een dergelijke strategie, weten we inmiddels. Dat is de dure les die de internationale gemeenschap leerde na eerdere interventies in Irak (om de dolle dictator Saddam Hoessein te verwijderen), in Libië (waar een dreigende genocide door Khadaffi in Benghazi voorkomen moest worden) en in Syrië, waar het Westen tot voor kort niet ingreep, maar wel halfhartig allerlei oppositionele groepjes steunde of liet steunen door derden. Groepjes, waarvan inmiddels delen zijn opgegaan in de nu zo bedreigende ISIS. Een duidelijker bewijs van het falen van de westerse strategie (of het gebrek daaraan) kun je je eigenlijk niet indenken.
Het postkoloniale dogma
Ik denk dat we hier op de grenzen stuiten van een aantal dogmas of axiomas die de internationale politiek beheersen sinds pakweg de jaren vijftig van de vorige eeuw. De twee grote koloniale imperia, nl. het Engelse en het Nederlandse, waren hun macht kwijt nadat India en Indonesië succesvol hun onafhankelijkheid geclaimd hadden. De Verenigde Staten, als hoeder van de wereldorde na WO-2, waren altijd al anti-koloniaal geweest in hun doen en denken (immers zelf een ex-kolonie).
Kern van het postkoloniale dogma is, dat nationale staten soeverein zijn en dat voormalige koloniale mogendheden (lees: het Westen) zich daar niet mee mogen bemoeien. Dat doen zij vaak toch, maar dan stiekem. Waarom? Omdat er belangen spelen, of omdat ze het simpelweg niet kunnen laten. Een goed voorbeeld daarvan is het misschien goedbedoelde optreden van Kolonel Hans Valk als hoofd van de Nederlandse Militaire Missie bij de Februaricoup in Suriname in 1980, die leidde tot het aan de macht komen van Bouterse. Heel veel van die stiekeme interventies lopen verkeerd af, of leiden tot precies het tegenovergestelde van wat ze beogen. Want als één woord de postkoloniale wereldorde kenschetst, dan is het wel: ongrijpbaarheid.
Dure fouten bij eerder interventies
Achteraf klagen is altijd makkelijk, maar ik vind nog steeds dat er een morele verantwoordelijkheid lag bij de internationale gemeenschap toen Khadaffi in februari 2011 dreigde een volkerenmoord aan te richten in Benghazi. Het is mijns inziens niet het militaire ingrijpen toen dat verkeerd was, maar het totale gebrek aan een coherente strategie voor de situatie ná de val van Khadaffi. Dáárom zitten we nu met een situatie in Libië, die waarschijnlijk erger is (als het gaat om democratie en mensenrechten, maar ook om basale orde en veiligheid) dan ten tijde van Khadaffi.
Welke lering moeten we hieruit trekken, nu een zelfde situatie zich dreigt voor te doen in grote delen van Syrië en Irak, als ISIS straks militair verslagen is? Hoe voorkomen we eerder gemaakte fouten en kunnen we bijdragen aan een stabiele orde in die landen? Herman Meijer vraagt in zijn artikel terecht om een visie daarop, een stip op de horizon, zoals hij het noemt.
Hoe nu verder?
Als u het mij vraagt, ontkomen we er niet aan om het dogma van de soevereine staat ter discussie te stellen. Natuurlijk geldt dat niet voor stabiele landen, waaronder zich gelukkig steeds meer voormalige koloniën bevinden. Landen als India en Indonesië doen het relatief goed, de democratie heeft zich daar weerbaar getoond (ondanks allerlei interne en externe bedreigingen) en economisch boeken ze grote vooruitgang.
Helaas is er een aantal landen waar de zaak hopeloos is misgelopen, met name in het Midden-Oosten en ook in Afrika (denk aan Mali, Centraal-Afrikaanse Republiek, Nigeria). Misschien moeten we toewerken naar een systeem waarbij de VN een dergelijk gebied voor een bepaalde periode tot mandaatgebied kan verklaren. Niet om te dienen als excuustruus voor allerlei terroristische bewegingen (zoals helaas in Gaza is gebeurd), maar om er te werken aan een democratische orde.
Een democratische orde houdt ook in, een werkbaar economisch systeem. In landen die geen ervaring hebben met een vrije markteconomie en waar de broodnodige instituties ontbreken, waar vaak niet eens sprake is van eigendomsrecht, daar hoeven we echt niet van te verwachten dat er ineens een stabiele markteconomie en dito democratie zal bloeien. Integendeel, het is meestal een nest van corruptie, waardoor radicale bewegingen een vruchtbare voedingsbodem aantreffen en keer op keer de kop op zullen steken.
Natuurlijk kan het zijn dat de internationale gemeenschap dat allemaal niet wil, of niet kan, omdat het in veel landen te onveilig is geworden. De laatste (misschien onwenselijke) optie die dan overblijft is samenwerken met de seculiere, maar autoritaire regimes in het Midden-Oosten. Die situatie doet zich voor in Egypte en ook in Syrië. Deze regimes zijn misschien bereid om als concessie (in ruil voor westerse steun en samenwerking) meer de mensenrechten te respecteren, zich daarin te verbeteren. Dat zou een insteek kunnen zijn. Ideaal is het zeker niet, maar wat is het alternatief?
Het is de hoogste tijd om onze westerse naïviteit af te leggen. We kunnen niet eeuwig doorgaan onze kaarten in het Midden-Oosten te blijven zetten op een zogenaamde gematigde oppositie die alleen maar bestaat in de verbeelding van westerse beleidsmakers. Het gaat vaak om marginale groepen, die onderling strijden en nauwelijks gesteund worden door de bevolking. Bovendien radicaliseren ze zélf om de haverklap. We hebben inderdaad behoefte aan een visie, maar dan wel op basis van de realiteit. Niet op basis van luchtfietserij.