Fluitend naar je werk

Geen categorie02 jul 2013, 9:00
Werk wordt sinds de jaren zestig gezien als een vloek. Maar voor de gemiddelde mens is het een zegen dat werk bestaat.
Philippe Muyters, de Vlaamse minister van Werk, reikte afgelopen donderdag de eerste ‘loopbaancheque’ uit. Voortaan kan iedere Vlaming voor 40 euro zo’n cheque krijgen, die hem recht geeft op vier uur professioneel advies over het vervolg van zijn carrière. Zonder die cheque zou dat 550 euro kosten.
Weer zo’n tegemoetkoming aan de stakkerd die moet werken. De minister zegt wel dat het moet dienen om de mensen langer aan het werk te houden, maar kan dat niet op een andere manier dan door ze nog eens extra in de watten te leggen?
    Hoe dan ook, het geeft me zin het volgende te schrijven. Ik herhaal het altijd weer, maar het speelt dan ook overal een rol: we leven nog steeds in de nasleep van de jaren ’60. Werk werd toen opeens een vloek. Ik denk niet dat iedereen tevoren fluitend naar het werk ging, maar het was niet zo’n lijden als men vanaf de jaren ’60 ging geloven. Mogelijk was het een lijden voor iemand die erg lui was of die de neiging had iets artistieks te gaan doen. Zeg maar: de kunstenaar, quasi of echt. En het was precies de kunstenaar die in de jaren ’60 als model gekozen werd van de gelukkige mens. Zoals de kunstenaar leefde, zo moest iedereen gaan leven. En men besliste dan meteen ook maar dat iedereen een kunstenaar was. Met de raarste en zelfs soms tragische gevolgen. Om mij heen zag ik hoe iedereen zijn werk verliet of zijn studie opgaf. Een café beginnen, waar je lekker van die dreunende muziek kon draaien en waar veel meisjes in korte rokjes kwamen – dat werd ieders ideaal. Een heel enkele van die cafébazen is het nog en bezit nu misschien wel tien cafés, maar de rest ging roemloos onder in een leven dat eigenlijk alleen met drugs nog leuk te maken was. Ze zijn nu dood of ze lopen in een wat achterhaalde hippie-outfit door Amsterdam.
    Wie dan toch zo verstandig was zijn studie te voltooien of zijn ontslag niet aan te vragen, wilde dan toch altijd zo kort mogelijk werken. En het is ongelooflijk hoe mensen het door steeds soepelere regels en eventueel valse verklaringen van arbeidsongeschiktheid voor elkaar kregen reeds kort na hun vijftigste verjaardag naar een huisje in Frankrijk te vertrekken of aan een voettocht rond de wereld te beginnen. In dat huisje zaten ze zich soms flink te vervelen en gezellig contact met de Fransen kwam er al helemaal niet. De voettocht eindigde met dysenterie of malaria, want ze wisten eigenlijk alleen dat ze oostwaarts moesten – ongeveer zoals die zwerver in het verhaal van Joseph von Eichendorff die ergens aan een boer vroeg waar de weg was ‘naar Italië waar de citroenen bloeien’. Aan een enkeling zal deze poëzie best besteed zijn geweest, maar zo iemand was toch wel gegaan. De anderen waren beter thuisgebleven.
    Wat hebben we elkaar allemaal opgefokt in het idee dat werk ons verhinderde ‘onszelf te vinden’ en gelukkig te worden? Mijns inziens worden meer mensen gelukkig door hun werk dan er ongelukkig van worden. Want niet iedereen is een kunstenaar. Voor de gemiddelde mens is het een zegen dat er werk bestaat. Zie het bij de zeer velen die het vroeger heel handig voor elkaar kregen toch minstens de minimale uitkering te krijgen en die dan de rest van hun leven in gelukzalige vrijheid konden leven. Zie het bij de zeer velen die nu door de crisis zonder werk komen te zitten. Ze kunnen hun lol wel op, al zal zo’n hard-boiled hippie uit de jaren ’60 dat nooit toegeven. ‘Ik, werken, ben je gek man!’ En hij heeft nooit gewerkt, hij weet niks, hij kan niks, maar hij kent de titels van de liedjes van de Rolling Stones en hij weet de weg naar de Aldi. Van enige ontplooiing is bij hem nooit iets terechtgekomen, want hij had er om te beginnen het geld al niet voor. Hij heeft zijn hele leven met soortgenoten in het café op de hoek zitten vaststellen dat ze te benijden waren en dat de werkende mens oliedom was.
    Zelfs de werkende mens denkt dat nu. Waarom heb ik me laten vangen door het systeem? Waarom sta ik nu niet op de Everest? En hij doet dus zo min mogelijk voor zijn baas – die trouwens een profiteur is, zoals men hem geleerd heeft. Samen met die baas een succes van het bedrijf maken, is wel het laatste wat hij wil. Hij draait zijn uurtjes, maar met de grootst mogelijke onverschilligheid. In de horeca heeft men alle moeite om personeel te vinden dat nog in het weekend wil werken, dat wat langer wil blijven als de zaak vol zit. En dat het vak goed onder de knie wil krijgen. Maar wat kunnen die luie werknemers nu van hun leven maken als ze zich nooit voor iets inzetten? Het ziet er somber voor ze uit. Niet erg, hoor. Eigen schuld, dikke bult.
    Mensen die niet werken, hebben doorgaans weinig te vertellen. Zelf zijn ze er altijd van overtuigd dat ze een wijsgerige visie op het leven hebben ontwikkeld, maar die overtuiging heeft de dorpsgek ook.
    Voor wie arbeid een last is, moet de slavernij wel het ergste lijken. Ik twijfel er niet aan dat wanneer je je als neger op een slavenschip tussen Afrika en Amerika bevond, dit inderdaad wel ongeveer het ergste was. Maar slavernij heeft in vele genres bestaan. De Romeinse patriciër kon een slaaf als secretaris hebben. Die slaaf kon zich vrijkopen en hij kon ook vrijgelaten worden omdat zijn meester hem zo waardeerde. Niet zelden nam die vrijgelatene dan later zelf slaven – wat toch een beetje te denken mag geven. Dat gebeurde in latere beschavingen ook niet zelden. Slavernij is een heel relatief begrip. Ik ben ongetwijfeld de slaaf van mijn werkgever, maar ik kan daarmee leven. Ongetwijfeld hebben veel slaven in het verleden dat ook gekund. Dat alle Amerikaanse slaven in de 19e eeuw in onhoudbare toestanden verkeerden, dat wil er bij niet in. Ik denk dat de eis van opheffing van de slavernij ook een politiek kantje had. In ieder geval mogen we best aannemen dat menige neger die in een fatsoenlijke familie in de zuidelijke staten zijn blanke bazen moest dienen, er beter aan toe was dan zijn werkloze nakomeling in Harlem die het van diefstal, geweld en drugs moet hebben. Zouden zelfs de gekleurde arbeiders op de beruchte katoenvelden er niet beter aan toe zijn geweest dan hun nakomelingen? Best mogelijk, want de negerhut van Oom Tom was niet ieders hut. Verrassenderwijs dacht de schrijfster Patricia Highsmith (1921-1995) er ook zo over. Deze lesbienne behoorde volledig tot links New York, maar als ik het me goed herinner, logeerde ze als kind bij familie in de zuidelijke staten en merkte ze daar dat de relatie tussen blanken en zwarten niet helemaal aan de clichés beantwoordde, al was de slavernij toen uiteraard voorbij. Deze onverdachte constatering van haar wordt zelden geciteerd, want men houdt meer van de excuses die vandaag overal worden aangeboden door sluwe politici. Ik wacht op de dag dat de Spaanse regering in Gent zijn excuses komt aanbieden omdat Karel V het in zijn hoofd haalde de opstandige Gentenaren met een strop om hun nek – men noemt de Gentenaars daarom vandaag nog ‘stroppendragers’ – bij hem hun excuses te laten aanbieden.
    Vrijheid, het hoogste goed. Werken ontneemt je veel vrijheid. Dus is werken helemaal mis. Ja, echt? De mens heeft misschien wel het meest van al een hoge dunk van zichzelf nodig en werken kan hem daarbij helpen. Een directeur van een ziekenhuis heeft een hogere dunk van zichzelf dan de schooierende hippie in Amsterdam. Neem dat maar aan. En laat het voor jongeren een reden zijn een studie te kiezen waarmee je later werken kunt. Geen filosofie, want dat is waarachtig geen school van helder denken – zie Connie Palmen maar, die als de eerste de beste troela in horoscopen gelooft. Geen communicatiewetenschappen en dergelijke flauwekul. Ga bij je studiekeuze niet van je hobby uit maar van je werk. En voel je, als je eenmaal werkt, niet verplicht links en rechts te verklaren dat je veel te goed bent voor dat werk en dat je een allemachtig interessante vrijetijdsbesteding hebt. Het is zo kinderlijk! Ik zit hier wel, maar ik ben goed in knikkeren, hoor.
    Nu moet u niet denken dat ik, vanuit een comfortabele baan en een zekere carrière, lekker makkelijk met u aan het spotten ben. Ik spot ook met mezelf. Want zo tussen mijn 20e  en 25e zat ik in een vriendengroep die er bijzonder trots op was dagelijks niets te doen – week in week uit, maand in maand uit, jaar in jaar uit. We hoefden geen wekker te zetten, we zaten behaaglijk te bruinen op het terras van Américain en we lachten om de werkezels die zich nu aan het uitsloven waren. We hadden het recept voor het goede leven gevonden. Dat zovelen dit recept niet volgden, had ons toch te denken moeten geven, maar we dachten niet zo goed. Uit financiële nood moesten we soms toch een baantje nemen en – ik spreek hier mogelijk alleen voor mezelf – dat bleek lang niet zo verschrikkelijk te zijn als we ons dat voorstelden. Eigenlijk was het soms wel gezellig, je sprak eens met mensen die wat anders te vertellen hadden dan dat werken idioot was, en je leerde spelenderwijs of liever werkenderwijs aardige meisjes kennen die je anders van de straat moest halen, met alle ongemak van dien. En na afloop van zo’n week werk kreeg je nog geld ook! Toch bleef ik volharden in mijn verachting van alle werk. Ik vertelde niet aan mijn vrienden dat ik het werken leuk had gevonden en ik gaf het waarschijnlijk niet eens aan mezelf toe. Hardnekkig bleven we met z’n allen in het otium urbanum geloven, het nietsdoen dat voor grote geesten als wij slechts productief kon zijn. Nu lazen we wel veel en we schreven wel eens een tekst, maar dat hadden we desnoods ook nog wel naast een beroep kunnen doen – de teksten zouden dan zeker minder wereldvreemd geweest zijn. Jaren en jaren heb ik verloren met daar in Amsterdam rond te hangen. En eigenlijk verloor ik mijn hele leven, want toen ik bij mijn verstand kwam, was het al te laat om de schade nog in te halen. Ik kon alleen nog mislukken, al gaf ik dat natuurlijk ook niet aan mezelf toe en bleef ik een en ander als de ideale leerschool voor de grote schrijver zien.
    Tegenwoordig hoor je de mensen heel weinig over hun werk praten. Ja, wel over de ergernissen die ze beleven en over de eisen die aan hen gesteld worden, maar nooit over hun bezigheden. Waar ze dan wel over praten? Over de volgende vakantie – en daarvan hebben ze er een paar per jaar. Over het volgende evenement – en in elke gemeente is er elk weekend één. En over de dingen die ze gaan kopen. Vroeger was er een verband tussen iemand en het werk dat hij deed. Nu amper nog. Ik twijfel er niet aan dat vroeger heel wat mensen een ongerechtvaardigde trots aan hun positie ontleenden en wat pedant overkwamen, maar nu zijn ze even pedant en hebben ze eenvoudigweg niets te vertellen.
Een kleine tweehonderd jaar geleden schreef Auguste Comte, die als de grondlegger van de sociologie wordt beschouwd: ‘Tegenwoordig wil de mens weinig, maar hij verlangt veel.’ Het is of hij het over onze tijd heeft. Iedereen eist steun, subsidie, tegemoetkoming, premie en andere voordelen. Om wat te doen? In feite niks. En dan vraagt hij uiteindelijk vergoeding voor het bezoek aan een psychiater of andere zelfbenoemde hulpverlener om ‘zin’ aan zijn leven te geven. Zou zijn werk dat niet het best hebben kunnen doen, in de meeste gevallen althans? Maar nee hoor, onze slijmende politici die zelfs de stem van de allerdomsten onder ons nodig hebben, vooral die stem zelfs, vinden dan de ‘baaldag’ uit, waarop iemand gewoon niet naar zijn werk hoeft omdat hij er niet voor in de stemming is.
    Ontplooiing? Bij zeer velen valt er niets te ontplooien. Massa’s mensen doen in hun vrije tijd niets interessants. De meerderheid gaat dan werken. Klussen of zoiets, tegen betaling. Om een vakantie naar een nog verder land te maken. De mens ligt er dan aan precies hetzelfde strand of niervormige zwembad als vroeger in Torremolinos, maar hij hoopt zijn buurman ermee te overtroeven. Uit een belangstelling voor verre landen komt dit verlangen niet voort. Bekijk de catalogi van de reisbureaus maar: bladzij na bladzij dezelfde azuurblauwe nieren. Ontneem de mens toch alsjeblieft die vrije tijd die hij niet nodig heeft! Ik ken iemand die op relatief jonge leeftijd al helemaal binnen is. Hij weet eigenlijk niet wat hij nu moet doen en hij is eraan begonnen alle wereldwonderen te bezoeken – die van de oudheid en die van nu. Een heel gereis. Maar wat een onzin! Er spreekt toch werkelijk niet een echte interesse uit? De man doet maar wat, bij gebrek aan beter.
    Het klinkt onaardig, maar ik kan soms naar een echte crisis verlangen, die maakt dat de mensen wel moeten werken als ze nog eten willen. En dat is eigenlijk erg aardig van me, want ik denk dat ze zouden ontdekken dat werk voldoening kan geven. Zelfs de kunstenaar heeft die voldoening nodig en de onproductieve kunstenaar is net zo ongelukkig als nu de steuntrekkende.
    Misschien moet ik met Multatuli zeggen: ‘Hier zou nog veel over te zeggen zijn.’ Maar ik ben er dan maar eens over begonnen.
 
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten