Sinds het uitbreken van de financiële crisis in 2007, maar ook daarvoor al, zien we in Europa de opkomst van extremistisch politiek gedachtegoed, dat steeds bedreigender vormen begint aan te nemen. De afgelopen maanden was Europa vooral in de ban van de huiveringwekkende opkomst van het islamofascisme, maar er zijn natuurlijk ook andere vormen van extremisme aan te wijzen. Denk maar aan een man als Anders Breivik, die weliswaar vermoedelijk als einzelgänger zijn extremistische aanslagen pleegde, maar die in het patroon lijkt te passen van diverse Europese 'eigen volk eerst'-bewegingen. Waar komen deze vormen van extremisme vandaan en is er een gemeenschappelijke (massa)psychologische verklaring voor?
In een eerder artikel op DDS heb ik Ayaan Hirsi Ali aangehaald, die onlangs in een interview voorspelde dat Europa steeds meer in de ban zal komen van twee extremistische stromingen. Letterlijk zei Ayaan: "You will have the European community caught between two extremes, the Islamist violence on one side and the white supremacist violence on the other. The established politicians, on either the Left or the Right, will have nothing to say."
Nu behoor ik niet tot de politiek-correcte zielen, zoals brave borst Arie Boomsma, die ontkennen dat er enig verband is tussen ISIS en de islam. Ik vind dat ongeveer net zo dom als ontkennen dat er een verband is tussen de ideologie van het nationaal-socialisme en de gruweldaden van de nazis. Maar toch is de islam-verklaring naar mijn gevoel niet afdoende. Er staan inderdaad veel gewelddadige teksten in de koran waarop extremisten zich kunnen beroepen, maar vergelijkbare teksten vinden we ook in Bijbel en in de Tora (over de mate waarin, kun je twisten). Wat is dan de psychologische verklaring, dat in onze tijd zoveel mensen vatbaar zijn voor extremistisch gedachtegoed?
Als lid van de na-oorlogse generatie, groeide ik op met het idee dat de 'grote drie' van de Nederlandse literatuur Reve, Hermans en Mulisch waren. Auteurs uit het interbellum, zoals Menno ter Braak (1902 - 1940) of Eddy du Perron (1899 - 1940) kende je wel van naam, maar werden betrekkelijk weinig gelezen. De laatste tijd bespeur ik een kentering daarin. Met name de rancuneleer van de anti-fascistische intellectueel Menno ter Braak staat in de belangstelling. De problemen waarmee Ter Braak en Du Perron in hun tijd worstelden, namelijk een economische wereldcrisis en de opkomst van extremistisch gedachtegoed, zijn in deze tijd ineens weer actueel.
Ter Braak en Du Perron, die hecht bevriend waren en sinds 1930 veelvuldig met elkaar correspondeerden, waren de oprichters van het Comité van Waakzaamheid, een verbond van anti-fascistische intellectuelen met verschillende politieke achtergronden. Door een bizarre samenloop van omstandigheden zouden beide schrijvers op vrijwel hetzelfde moment overlijden, namelijk in de avond van 14 mei 1940, de dag van de capitulatie van Nederland voor Duitsland (die pas een dag later getekend werd, maar al op 14 mei bekend was gemaakt). Ter Braak pleegde zelfmoord, Du Perron kwam om door een hartaanval. Zo heeft Nederland twee van haar grootste geesten verloren, nog voor het capitulatie-document goed en wel ondertekend was.
Menno ter Braak was ervan overtuigd dat het fascisme au fond een beweging was van rancune en ressentiment. Hij noemde de fascist 'ressentimentsmens' en was van mening dat dit ressentiment het gevolg was (of de pervertering) van het westerse gelijkheidsdenken, dat voortkwam uit democratie en socialisme. In de ogen van Ter Braak waren mensen misschien wel gelijkwaardig, maar nu eenmaal niet gelijk, om allerlei sociologische en biologische redenen. Het constant prediken van het gelijkheidsideaal ten opzichte van mensen die niet of nauwelijks in staat waren rijkdom of macht te verwerven, zou indirect leiden tot diepe gevoelens van rancune en daarmee de psychologische basis vormen voor extremisme. De economische crisis van de jaren dertig verergerde dit.
Deze gedachte van Ter Braak deed het natuurlijk niet goed bij de na-oorlogse intellectuele elite, die over het algemeen links dacht (en nog steeds denkt) en het gelijkheidsideaal hoog in het vaandel heeft staan. Het gedachtegoed van Ter Braak is misschien om die reden nooit erg populair geweest in het na-oorlogse Nederland, maar in het licht van recente ontwikkelingen in onze maatschappij, moeten we misschien tot een herwaardering komen.
Hier valt enorm veel over te schrijven, juist in deze tijd waarin het gelijkheidsideaal meer dan ooit gepredikt wordt, met de EU als opperstalmeester, maar dat bewaar ik voor een andere keer. Ik sluit af met een citaat uit een artikel van Menno ter Braak uit 1937, getiteld Het nationaalsocialisme als rancuneleer:
"Men kan dus de rancune niet als een uitzonderingstoestand beschouwen in een cultuur, die, als de onze, de tendens vertoont om aan alle menschen gelijke rechten te verleenen. Het is de gelijkheid als ideaal, die, gegeven de biologische en sociologische onbestaanbaarheid van gelijke menschen, de rancune promoveert tot een macht van den eersten rang in de samenleving; want wie niet gelijk is aan den ander en toch gelijk aan dien ander wenscht te zijn, wordt in deze samenleving niet onder verwijzing naar standen of kasten op zijn nummer gezet, maar hem wordt een premie toegekend! Zijn streven naar gelijkheid wordt theoretisch rechtvaardig geacht, ook door degenen, die er geen oogenblik aan zullen denken practisch iets voor de verwezenlijking van een gelijkheid, die in hun nadeel zou zijn, iets te doen! Ziedaar de groote paradox eener democratische maatschappij, waarin de rancune niet alleen aanwezig is, maar ook wordt aangemoedigd als menschenrecht!"