Met zijn nieuwste column op de site van Binnenlands Bestuur mengt ook Bart Jan Spruyt zich in het recent opgelaaide debat over de religieus neutrale staat.
Spruyt heeft de bedoeling een aantal onduidelijkheden en misverstanden omtrent dit debat te verhelderen, maar helaas trapt hij niet meer dan
een aantal open deuren in.
Zo schrijft hij dat het seculiere standpunt alles behalve neutraal is. Niemand die dat betwist. De religieus neutrale staat is namelijk gefundeerd in de vrijheid van geweten en de mensenrechten traditie. Het enige waarin de religieus neutrale staat neutraliteit pretendeert, is in haar omgang met religies.
Ook menen mensen volgens Spruyt dat de scheiding tussen kerk en staat betekent dat politici hun standpunten niet op hun religieuze overtuiging zouden mogen baseren. Dat lijkt mij sterk. Als André Rouvoet de koopzondagen wil beperken met een beroep op de Bijbel dan zal niemand zich daartegen verzetten. Of het erg slim is van Rouvoet is wat anders. Buiten christenen zal hij immers niemand met zijn Bijbelse argument weten te overtuigen.
Open deur nummer drie is de standaard riedel dat de scheiding van kerk en staat helemaal niet gaat over de vraag hoe de staat met religie moet omgaan, maar enkel en alleen betrekking heeft op de kwestie dat de kerk niet mag regeren en de staat geen religie mag voorschrijven. Al
eerder schreef ik dat dit een achterhaalde invulling van dit principe is, en dat er tegenwoordig over het algemeen ook de vraag naar de relatie van de staat tot religie mee wordt bedoeld.
Spruyt schrijft vervolgens dat de hele discussie in wezen is ingegeven door zorgen over de islam, en dat we ons daar dan ook eigenlijk op zouden moeten richten. Ik ben het met Spruyt eens dat de opleving van de interesse naar de scheiding van kerk en staat een gevolg is van de assertieve opstelling van de islam, maar denk niet dat we ons daartoe moeten beperken. De islam heeft ons (met name sinds 9/11) de ogen geopend voor de kwalijke zaken die aan iedere religie kleven. Dat de islam momenteel de meeste problemen oplevert, betekent slechtst dat de gevolgen van het seculiere gedachtegoed daar het meest zullen worden gevoeld; niet dat andere religies dan maar buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Niet heel verrassend kan Spruyt het bovendien niet laten om religie meer dan een mening te noemen. Daarom zou de vrijheid van godsdienst dan ook niet kunnen worden geschrapt. Maar helaas komt ook Spruyt niet verder dan het argument dat religie iets kwetsbaars is en iets wat mensen ten diepste drijft. Daarbij gaat hij er, als zovelen, gemakshalve aan voorbij dat een dergelijk argument alleen valide is voor de gelovige zelf. Voor iedereen die een ander geloof aanhangt (of niet-gelovig is), gaat het argument namelijk niet op, simpelweg omdat dat geloof voor hen een opvatting is als alle anderen.