China's leiders staan voor een dilemma: meer geld uitgeven om de economie te "stimuleren" is kostbaar, maar zij kunnen zich moeilijk een verdere teruggang in de economische groeicijfers veroorloven.
Verwacht wordt dat de Chinese economie dit jaar met minder dan 8 procent uitdijt. Dat komt vooral door een terugval in de vraag naar goedkope Chinese producten in het Westen. Europa en de Verenigde Staten zijn de crisis nog niet te boven.
Een of een halve procent minder groei lijkt weinig indrukwekkend, maar daarachter gaan tienduizenden banen en gezinnen schuil. Een kleine deuk in de groeiverwachting kan vele Chinezen hun baan kosten.
Daarnaast heeft China al te kampen met concurrentie van lagelonenlanen in Zuidoost-Azië terwijl Chinese fabrieksarbeiders steeds mondiger worden en meer salaris eisen. Wij horen en lezen vooral over de erbarmelijke omstandigheden in de fabrieken waar Apple computers laat maken, maar de realiteit is dat in tal van provincies en sectoren de macht naar de arbeider verschuift. Het fabriceren van consumentengoederen die in het Westen gewild zijn, vergt steeds meer kennis en vaardigheden waarover de arme Chinese boer die naar de stad trekt om een baan te vinden niet over beschikt.
Tegelijkertijd leven nog honderden miljoenen Chinezen op de rand van de armoede. De kloof tussen arm en rijk is enorm. In de kuststeden beginnen burgers meer politieke vrijheid te eisen. Op het platteland willen de mensen vooral eten en een baan.
Het Chinese social contract van de afgelopen twintig jaar was: economische groei in ruil voor een machtsmonopolie van de Communistische Partij. Dat model staat aan beide kanten onder druk: de groei zwakt onvermijdelijk af terwijl geschoolde en succesvolle burgers meer inspraak willen.
Hierin ligt het dilemma van de Chinese beleidsmakers: zij moeten de groei aanjagen om de stabiliteit van het communistische regime veilig te stellen, maar duurzame groei komt niet tot stand door simpelweg geld in de economie te pompen. In tegendeel, het laatste stimuleringspakket (in 2009) kwam vooral de bondgenoten van de partij ten goede: infrastructuur, het bankwezen en grote fabrieken. Deze bedrijven hadden daardoor minder reden om op eigen kracht concurrerender te worden. Miljarden aan "gratis" geld schermden hen juist van de markt af.
Wil China op de lange termijn gezonde economische groei bewerkstelligen, dan zal het de macht van de (staats)bedrijven die nu een voorkeurspositie genieten, moeten breken. Probleem is dat ook op die manier de eenpartijstaat in het geding komt. De machtige zakenbaronnen van het land zullen de partijbonzen en politici die hen aan de kant moeten zetten, proberen te ondermijnen.
Het is onwaarschijnlijk dat er het komende jaar iets aan de situatie gebeurt. China bereidt zich voor op een leiderschapswissel. Vrijwel alle partijleiders worden vervangen door een "vijfde generatie". Die zal zich de komende jaren moeten bewijzen. Durft zij het aan om de gevestigde belangen voor het hoofd te stoten, in het belang van de bredere economie? Of blijft China doormodderen met een mengsel van marktwerking en staatsbemoeienis dat uiteindelijk onhoudbaar zal blijken?