“Klimaatontkenners, bestaan die eigenlijk wel?”, zo vraagt Alexander Wendt zich af. “Je krijgt het gevoel dat klimaatontkenning net zoiets is als het monster van Loch Ness, of ‘democratisch socialisme’. Iedereen praat erover maar niemand heeft het ooit in het echt gezien.”
De Duitse journalist, criticus van de Energiewende in zijn vaderland, sprak in kasteel Groeneveld in Baarn in het voorprogramma van prof. Steven E. Koonin, die in Nederland was om de vertaling van zijn spraakmakende klimaatboek Unsettled te promoten. De volledige Nederlandse titel luidt: Onbeslist. Wat de klimaatwetenschap ons vertelt, wat zij ons niet vertelt, en waarom dit van belang is. Koonin was de gast van de stichtingen Milieu, Wetenschap en Beleid en Clintel.
Koonin is een gezaghebbende stem. Opvallend dat hij desondanks in Nederlandse media gepresenteerd wordt als “omstreden” (De Telegraaf) of als iemand die met de cijfers zou “smokkelen” (De Volkskrant). Als hij dat al zou willen, Koonin kan zich dat totaal niet veroorloven: hij heeft een grote en onberispelijke staat van dienst in de wetenschap, zowel academisch als in het bedrijfsleven (BP). Bovendien is hij in de Verenigde Staten adviseur van de regering Obama geweest, en heeft hij daar als onderminister van energie zelfs enige tijd deel van uitgemaakt. Als zijn klimaatbetoog al ergens door opvalt, is het door redelijkheid en gematigdheid, en ook in het persoonlijke gesprek gaat hij politiek en polemiek zoveel mogelijk uit de weg.
De rode draad in Koonins betoog is dat er proportionaliteit moet zijn tussen klimaatverandering – die er altijd wel is - en de maatregelen die in verband daarmee genomen worden. We weten niet in hoeverre CO2 bijdraagt aan klimaatverandering, terwijl modellen per definitie onvolmaakte pogingen zijn om enige greep te krijgen op wat uiteindelijk een onberekenbaar samenspel van factoren is. Dat is natuurlijk tegen het zere been van de even alarmistische als simplistische klimaatconsensus, aangejaagd vanuit de Verenigde Naties, die geneigd is alles wat mis gaat op de wereld toe te schrijven aan klimaatverstoring door broeikasgassen, veelal aangevuld met apocalyptische voorspellingen die tot nu toe geen van allen zijn uitgekomen.
Koonin wijst er nuchter op dat de mens de afgelopen eeuw geen waarneembare invloed gehad heeft op orkanen; dat de ijskap van Groenland vandaag niet sneller afneemt dan voorheen; dat frequentie en hevigheid van tornado's en droogtes niet toenemen, terwijl bosbranden minder worden en de stijging van de zeespiegel een constante is, enzovoort, enzovoort. Wel heeft de Westerse wereld echter, in de veronderstelling dat CO2 als broeikasgas een de hele wereld bedreigende klimaatverandering aandrijft, groot geïnvesteerd in maatregelen die de uitstoot van CO2 moeten beteugelen. Vandaar de windturbines die overal als paddenstoelen uit de grond schieten, de zonnepanelen die steeds meer daken van huizen bedekken en de ruimte-verslindende ‘zonneweides’. En omdat het niet helpt, worden de investeringen steeds megalomaner, zonder naar het rendement te kijken.
Deze surreële ontwikkeling is volgens Koonin een gevolg van het transformatieproces dat wetenschappelijk onderzoek doormaakt als het via allerlei tussenstappen in beleid wordt omgezet, dat op zijn beurt via alarmistische media en NGO’s onder het publiek wordt verspreid. Het creëert zo het draagvlak voor steeds radicalere ‘groene’ politici, maar het proces corrumpeert ook de wetenschap zelf. In de bubbel van de klimaatwetenschap, aldus Koonin, heeft “overtuigen” het gewonnen van “informeren”, wat een nette manier lijkt om te zeggen dat het publiek een rad voor ogen wordt gedraaid. Wat zou er van ‘groene’ partijen en milieubewegingen overblijven als ze niet meer met ‘klimaatverandering’ konden schermen? Of van populistische politici die er op gebrand zijn een daadkrachtige indruk te maken?
Een afgestemde reactie op klimaatverandering is geboden, betoogt Koonin. Een “soepele transitie” is best mogelijk. “We willen echter te snel gaan.” We leven nu eenmaal in een wereld waarin bepaalde delen een enorme bevolkingsgroei doormaken, bijvoorbeeld Afrika en Azië. Dat betekent dat de vraag naar energie in 2050 met 50% zal stijgen. Olie, gas, kolen zijn daarvoor de meest voor de hand liggende grondstoffen. Natuurlijk zijn er ook andere opties te ontwikkelen, maar het grote probleem van bijvoorbeeld wind en zon zijn de zogenaamde Dunkelflauten, de ‘donkerflauwtes’, waarin de zon niet schijnt en/of de wind niet waait. Het grote probleem van een energievoorziening gebaseerd op renewables, is het voorzien in de onontbeerlijke back-up of achtervang. Betrouwbare en hernieuwbare elektrische netwerken zijn duur en bovendien zeer land-intensief, benadrukt Koonin. Wind neemt tien keer zoveel plaats in als olie. Een elektrische auto vergt zeven keer zoveel zeldzame metalen nodig (lithium, nikkel kobalt) nodig als een conventionele. Bovendien, daar komen we steeds meer achter, zorgen windturbines en zonnepanels voor “nieuwe afvalstromen”, die behoorlijk problematisch zijn.
Het goede nieuws volgens Koonin is dat “de realiteiten rond energie bezig zijn duidelijk te worden voor niet-experts”, met alle politieke gevolgen van dien. Kernenergie (zowel die gebaseerd op fission (kernsplitsing) als op fusion (kernfusie) zou een werkbare optie kunnen zijn, om in de toekomst als betrouwbare achtervang te dienen. De grote vraag is alleen “hoe we die wetenschappelijke boodschap bij de beslissers krijgen.” De groene lobby verzet er zich nog grotendeels tegen, ondanks het feit dat biomassa inmiddels is afgeserveerd. Maar, zoals gezegd, Koonin is optimistisch: “de realiteitszin zet zich door”. Als de kiezers het door krijgen, zal de politiek niet lang achterblijven.
De lezing van Koonin werd ingeleid door twee thema-sprekers. Naast de al genoemde Alexander Wendt, sprak Theo Wolters, eigenaar van een ingenieursbureau, en zelf ontwikkelaar van duurzame vormen van energie-opwekking. Hij pleit voor realisme inzake de te verwachten problemen in de Nederlandse energievoorziening. “Niemand durft hardop te zeggen dat 2050 net zero onhaalbaar is.” Net zero of ‘net nul’ is een situatie waarin uitstoot en inname van CO2 in evenwicht zijn. “Ik ken geen enkele energie-expert die denkt dat dit haalbaar is”, aldus Wolters. “Ze vinden het absurd. Ze zijn het met mij eens, dat het minstens twee keer zo lang zou duren, als het überhaupt al mogelijk is. Deze energie-experts worden niet gehoord. En in hun organisaties mogen ze zich niet uitspreken. Alleen mensen zoals ik, die onafhankelijk zijn en niet voor een ander bedrijf werken, kunnen het zich veroorloven eerlijk te zijn.”
Volgens Wolters is er sprake van politieke fictie, die versterkt wordt door de marktverstoring door de overheid. Die marktverstoring versluiert weer de reële problemen. “Het is de overheid die bepaalt wat er gebouwd wordt, niet de markt. Door de enorme subsidies voor ‘duurzame energie’ en het belasten van ‘fossiel’ verschuift de elektriciteitsproductie heel sterk naar ‘duurzaam’. Over nucleair wordt wel gepraat, maar het zit niet in het systeem. Het zou te duur zijn. Dat valt best wel mee, die zijn niet veel anders dan bij zon en wind. Maar als je de systeemkosten meeneemt, blijkt nucleair opeens veel goedkoper. Dan is het volop concurrerend en zou het veel goedkoper zijn en een veel groter aandeel moeten krijgen in de energieproductie dan zon en wind.”
Wolters besteedde een deel van zijn lezing aan het probleem van de achtervang of back-up. Conventionele elektriciteitscentrales werken met reusachtige turbines die op hoge snelheid ronddraaien. Bij een storing treedt een vliegwieleffect op: het duurt een aantal seconden voordat de stroom echt uitvalt. Dat geeft de technici die de elektriciteitsvoorziening monitoren precies de ruimte om snel te schakelen, de stroom van elders te laten komen, en stroomuitval voor te blijven. Bij zon en wind ontbreekt die factor. Als die uitvallen (en dat gebeurt nogal eens als de wind gaat liggen of bewolking voor de zon schuift) heb je van het ene moment op het andere geen stroom meer. Deze ‘duurzame’ energie vergt dus grote bijkomende investeringen in achtervang. Wolters: “In een ‘duurzame’ wereld moet dat of nucleaire energie zijn of waterstof. Zon en wind zorgen door de verspreide energie-opwekking voor enorme verstopping van het elektriciteitsnet, dat veel zwaarder moet worden.” Voor zonne-energie vergt dit verzwaring met een factor acht.
Lees ook: Overwinning! Gemeentes omzeilen warmtepomp
Wolters: “Nederland zit enorm in de problemen. Er zijn gebieden waar je de komende vijf jaar als bedrijf al geen elektriciteitsaansluiting meer kunt krijgen. De netcapaciteit zou minstens moeten verdubbelen.” Dat vergt tientallen jaren en tientallen miljarden aan investering. Dit terwijl volgens prognoses de vraag naar elektriciteit in de toekomst enorm zal toenemen, ook al vanwege het wegvallen van olie en gas. Theo Wolters vindt dat de systeemkosten die ze veroorzaken, door de wind- en zonindustrie zelf zou moeten worden betaald. Dat doet nu de belastingbetaler. Wolters: “Zon draagt maar weinig bij aan het energieproductie maar legt enorm beslag op het net, dat met een factor acht zou moeten worden versterkt. Die kosten zouden toegerekend moeten worden. Het gevolg daarvan zal zijn dat zonne-energie zich uit de markt zal prijzen ten gunste van nucleaire energie en wind.”
Het goede nieuws: het tij inzake nucleaire energie is gekeerd. 65% van de Nederlanders is er voorstander van, zelfs een vijfde van de GroenLinks-stemmers ondersteunt het al. Er zijn al nieuwe kerncentrales gepland, aldus Wolters, maar nog lang niet voldoende om Nederland te vrijwaren van toekomstige energieproblemen. Een brede discussie op basis van redelijkheid en realisme is dringend gewenst.
Dit artikel verscheen eerst op de website Cultuur onder Vuur van de stichting Civitas Christiana. We hebben dit artikel met toestemming gepubliceerd op De Dagelijkse Standaard.