Meer vrijheid betekent meer verantwoordelijkheid.
Begin deze week schreef Afshin Ellian op de website van Elsevier een prima column over het 'doe-es-normaal-debat'. Alhoewel Ellian fout zat met zijn conclusie dat het virtuele PVV-zetelverlies het gevolg was van PVV-kiezers die het 'doe eens normaal, man' van hun Grote Blonde Roerganger slecht trokken (slechts 20% van het PVV-electoraat had daar een probleem mee), sloeg hij met zijn analyse over de hernieuwde duidelijkheid omtrent de vrijheid van meningsuiting in Nederland wel degelijk de spijker keihard op z'n kop. Ellian schrijft:
Ik heb het hier en elders steeds gehad over de strafbaarheid van [Wilders'] uitspraken, en niet over het morele- of fatsoensgehalte ervan. Nu ben ik blij en dankbaar dat de rechter ruimte heeft gecreëerd voor de inhoudelijke discussies. Want nu kunnen we het over de echte zaken hebben, zonder telkens de formele aspecten van vrijheid te willen verdedigen of benadrukken.
Wat Ellian hier bedoelt, is dat het eerder dit jaar door de Amsterdamse rechtbank gewezen vonnis in de zaak-Wilders heeft gezorgd dat het debat over fatsoenlijk taalgebruik nu eindelijk de sfeer van het strafrecht kan ontstijgen. Terecht is het nu duidelijk dat het strafrecht en fatsoensnormen twee van elkaar losstaande spectra zijn. Wilders maakte dat tijdens de Algemene Beschouwingen nog eens duidelijk toen CDA-fractievoorzitter Van Haersma Buma tegen hem zei dat respect voor anderen, evenals de vrijheid van meningsuiting, een groot goed is. Op voor hem karakteristieke wijze antwoordde Wilders met 'Maar dat regel je niet in een wet, beste vriend.' Dat is helemaal waar, en net als Ellian - en ongetwijfeld ook Wilders - ben ik hartstikke blij dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam dat nu ook juridisch duidelijk heeft gemaakt. Enge zaken zoals we die kennen uit de periode dat Ernst Hirsch Ballin aan het roer stond op het ministerie van Justitie (denk aan cartoonistenvervolging en het voornemen om de strafbaarstelling van groepsbelediging uit te breiden) behoren daartoe tot het verleden. Dat laat echter onverlet dat die vrijheid het ons als burgers wel de verplichting oplegt om na te denken over het morele- en fatsoensgehalte van uitlatingen.
Ellians column is daarvoor een mooie eerste aanzet. Hij schrijft dat kiezers niet willen dat door hen gekozen politici zich verlagen tot het niveau van Jan met de korte achternaam. 'Henk en Ingrid willen niet dat Wilders de woorden bezigt, die zij zelf tijdens een verjaardagfeestje of in de kroeg gebruiken om hun politieke mening te uiten. (...) Henk en Ingrid willen niet dat Wilders in zijn gedrag, in zijn manier van spreken, in zijn oordeelsvermogen, in zijn besluitvaardigheid, op hen gaat lijken', aldus Ellian. Ik betwijfel dat. De gemiddelde PVV-kiezer vindt het volgens mij juist prachtig dat Wilders de taal van Henk en Ingrid bezigt. Je hoort het ze al roepen: Kiek 'm goan die Geert! Wilders weet dit ongetwijfeld ook, en zal het kleine percentage (potentiële) PVV-kiezers dat hij hiermee afschrikt op de koop toenemen.
Het is echter niet alleen de PVV-leider die zich zo nu en dan te buiten gaat aan onparlementair c.q. onfatsoenlijk taalgebruik. Terecht somde hij een waslijst aan kwalificaties op die zijn tegenstanders over hem hadden geuit. Dat zou bij eenieder voor een gevoel van beschaamdheid moeten zorgen. Hopelijk zal dat besef - dat wij ons allemaal wel eens aan onfatsoenlijk taalgebruik schuldig maken - ertoe leiden dat een breed debat kan worden gevoerd over de vraag waar de fatsoensgrens wat betreft uitlatingen ligt, en waarin dan niet met de beschuldigende vinger naar elkaar zal worden gewezen. Dat zijn wij de vrijheid van meningsuiting met zijn allen op z'n minst verschuldigd.
foto: gnuckx - flickr