De effecten van Mario Draghi’s Bazooka zijn onmiskenbaar.
Mede door het opkopen van effecten door de Europese Centrale Bank, het veelbesproken Quantitative Easing (QE), zijn rentes extreem laag. Steeds vaker zien we staatsleningen waarop beleggers een negatief rendement accepteren. Ook is de koers van de euro ten opzichte van de dollar in een jaar tijd met ruim 23% gezakt. Kreeg je een jaar geleden nog $1,38 voor een euro, terwijl ik deze column schrijf, is het nog maar $1,06.
We naderen de zogenaamde pariteit en zakenbank Goldman Sachs heeft voorspeld dat we daar zelfs onderduiken en naar $0,80 gaan. Tegenstanders van het opkoopprogramma schreeuwen moord en brand en stellen dat Latijnse Mario naar goed Italiaans gebruik een zwakke munt van de euro maakt. En zwakke munten passen niet bij de Duits-Nederlandse monetaire traditie.
Wij zijn van de keiharde munten, die een weergave zijn van prudent economisch en financieel beleid. Maar hoe ‘hard’ was onze munt ten opzichte van de dollar toen we nog niet samen met allerhande losbollen in de euro zaten en we met de bikkelharde Duitsers een de facto muntunie voerden waarbij de gulden eigenlijk een D-Mark in vermomming was?
Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af naar 1985. Als student ging ik voor de eerste keer naar Amerika en ik kocht mijn dollars voor ongeveer ƒ3,50. In huidige euro’s is dat €1,591 per dollar (er gingen 2,20371 guldens in een euro). Voor één euro kreeg je dus $0,63. Een paar maanden daarvoor was een dollar zelfs ƒ3,74 hetgeen impliceert dat een euro $0,59 waard was. Die keiharde gulden stond er toen dus een stuk zwakker voor dan de euro van nu.
Maar uiteraard was dit niet de standaardsituatie. In 1985 stond de dollar helaas voor mij uitzonderlijk hoog. In 1979 fluctueerde de dollar rond de twee gulden. Voor een euro zou je dus $1,10 gekregen hebben. Dat vonden we toen een goedkope dollar en het importeren van Amerikaanse auto’s nam hierdoor een hoge vlucht. De koers van wat we toen als een goedkope dollar beschouwden, verschilt niet veel met wat we nu als een sterke dollar en een zwakke euro zien.
Maar de genoemde $1,38 voor een euro van vorig jaar is uitzonderlijk laag voor de dollar. En de euro stond in 2008 tijdelijk nog hoger met $1,60 per euro. Vertaald naar guldens zou dit slechts ƒ1,38 per dollar betekenen. Zo sterk heeft ook de harde gulden ten opzichte van de dollar er in de laatste drie decennia van haar bestaan nooit voorgestaan.
De laagste waargenomen dollarkoers in de jaren 1971-1998 was ƒ1,55 per dollar in het voorjaar van 1995. De hoogste koers was de eerder vermelde ƒ3,74. De gemiddelde koers uitgaande van de beginstanden van elke maand was ƒ2,34, oftewel $0,94 voor een euro. Dat gemiddelde ligt dus onder de zogenaamde pariteit en is lager dan de koers die we nu al als ‘zwak’ voor de euro beschouwen.
Dat is dus selectieve perceptie, veroorzaakt door een extreem goedkope dollar die uiteraard mede zo zwak was door het tot voor kort ook door de Amerikanen gevoerde QE-beleid. QE is een uitzonderlijk middel maar flinke koersschommelingen tussen de dollar en de euro en haar rechtsvoorgangers zijn er altijd geweest.
En met de huidige als zwak gepercipieerde koers van de euro krijgen we nog altijd meer dollars voor ons geld dan we gemiddeld gewend waren tijdens de harde guldenjaren. En stel dat de koers van de euro inderdaad verder zakt tot $0,80 dan moeten we dat vergelijken met ƒ2,75 voor een dollar. Meer dan gemiddeld tijdens de ‘keiharde’ guldenjaren maar zeker niet uitzonderlijk.
Ja, er is van alles mis met de constructie en samenstelling van de eurozone. Maar het is dus allerminst zo dat de euro nu uitzonderlijk zwak is of de dollar zo uitzonderlijk sterk. Dat lijkt alleen maar zo omdat de dollar in het recente verleden zo belachelijk goedkoop was.