Het is moeilijk er deze dagen aan te ontkomen. De dreiging die uitgaat van het jihadisme wordt met de dag voelbaarder in Nederland. Je hoopt het niet, maar het lijkt een kwestie van tijd voordat Nederland weer hard geraakt wordt, na de brute moord op Theo van Gogh in 2004.
Dat er een stevige aanpak nodig is van het jihadisme lijkt mij vanzelfsprekend, maar zodra je het over concrete maatregelen hebt doemt de verdeeldheid in de politieke arena weer op. Het leger inzetten op straat zou maar agressie oproepen volgens policor politici; de vrijheid van meningsuiting moet beschermd worden, dus moeten radicale moslims zich óók kunnen uiten. Zo keuvelen onze theedrinkende politici verder, totdat het een keer te laat is.
Het vreemde is dat weinig mensen de vergelijking trekken met het nazisme. Onze vrijheid van meningsuiting is immers helemaal niet zo absoluut als wel eens wordt geroepen. Het nazisme werd in 1945 militair verslagen door het Westen in nauwe samenwerking met de toenmalige Sovjet-Unie. Daarna werd de nazi-ideologie simpelweg verboden en dat is tot de dag van vandaag het geval. Zo is Hitlers boek Mein Kampf nog steeds niet vrij verkrijgbaar in de winkel.
Als we nu constateren dat het jihadisme steeds meer overeenkomsten vertoont met het nazisme - Jodenhaat, moordzucht, wrede onderdrukking van minderheden en wat dies meer zij - dan lijkt het mij logisch dat we jihadisme op dezelfde manier moeten benaderen als het nazisme. Dus met alle mogelijke middelen militair verslaan én alle ideologische uitingen ervan gewoon verbieden.
Ingewikkelder is onze houding ten opzichte van de
islam zelf als
religie. Het verhaal van de politieke en media-elite dat de islam een "godsdienst van vrede" is, die he-le-maal niets te maken heeft met jihadisme, wordt zo langzamerhand onhoudbaar. Ik geef toe dat ik er weinig van afweet, maar begrippen als sharia, jihad of taqqiyya vliegen je tegenwoordig dagelijks om de oren. Van de week las ik een
longread van Graeme Wood:
What ISIS really wants. Het is geen vrolijke lectuur. Als je je er doorheen hebt geworsteld, blijft het huiveringwekkende beeld over dat ISIS zich wel degelijk baseert op een letterlijke interpretatie van de koran, waarbij het kalifaat een centrale rol lijkt te vervullen.
Net als de meeste Nederlanders neem ik dit soort zaken met frisse tegenzin tot me. Op Facebook en Twitter vliegen de afgehakte hoofden je ongevraagd tegemoet. De volgende dag, als je je kinderen naar school brengt, kom je brave moslim vaders of moeders tegen en heb je weer het idee dat het misschien wel meevalt. Zo worden we heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Hoe moeten we het nu zien: is de islam een gewelddadige
ideologie met een religieus tintje, zoals Wilders stelt, of is het een eerbare religie met een gewelddadige kern, waarvan het al of niet toepassen van geweld afhankelijk is van de interpretatie van de beoefenaren van deze godsdienst?
Lees verder op pagina twee.
Ik heb de indruk - maar meer dan een indruk is het niet - dat de radicalisering die nu om zich heen grijpt niet linea recta valt terug te voeren op hetgeen gepredikt wordt in zeg maar de reguliere moskeeën. Het lijkt erop dat er maatschappelijke vervreemding is ontstaan door de matige integratie van de eerste- en tweedegeneratie moslims, waardoor de derde generatie vaak tussen de wal en het schip valt. Zij voelen zich miskend in het Westen, maar ze zijn te veel verwesterd om zich prettig te voelen in de leefwereld van hun ouders en grootouders. Mede door de eurocrisis vallen ze steeds vaker buiten de boot op de arbeidsmarkt.
Juist deze tussen de wal en het schip geraakte groep is kennelijk ontvankelijk voor jihadistische ronselaars, die veelal werken via informele netwerken en obscure internet sites. De snelheid waarmee dit fenomeen om zich heen grijpt, is uiterst zorgwekkend. De wetenschap dat de komende tien jaar waarschijnlijk de helft van de banen voor laagopgeleiden in Nederland
zal verdwijnen door informatisering en robotisering, maakt het nog zorgwekkender.
Zoals ik eerder schreef in mijn column over de
lessen van Nederlands-Indië worstelden onze voorouders in de koloniale tijd deels met dezelfde vragen. Het is vreemd om te bedenken dat zo’n 200.000 Indische Nederlanders daar samenleefden met ruim vijftig miljoen moslims. Los van de bekende Atjeh-oorlogen lijkt dat redelijk harmonieus te zijn verlopen, totdat de Japanners kwamen.
Toch krijg je uit overlevering en literatuur het idee dat onze voorouders in Nederlands-Indië ook al niet wisten wat ze met de islam aan moesten en deze zagen als een mysterieuze bedreiging. Zo schreef Louis Couperus rond 1900 in zijn bekende roman De stille kracht over de islam:
"... want toen het rijtuig de Arabische wijk inreed - huizen als andere, maar somber, maar stijlloos, maar fortuin en existentie verborgen achter dichte deuren; in de voorgalerij wel stoelen, maar de heer des huizes somber gehurkt op den grond, onbewegelijk, met zwarten blik het rijtuig achtervolgende – scheen dit stadsgedeelte nog tragischer geheimzinnig dan het notabele Laboewangi en scheen het onuitzegbare mysterie uit te donzen als iets van den Islâm, dat zich verspreidde over de héele stad, of het de Islâm was, die de fatale melancholie van levensgelatenheid uitduisterde in den huiverenden, geluideloozen avond…"
Meer dan een eeuw later zijn we er nog steeds niet uit, maar is het gevoel van dreiging groter dan ooit tevoren. Deze week werd op de site Jalta een aanzet gegeven tot
een aanpak van het jihadisme door Bart Schut en Joshua Livestro. Hun plan berust op vijf uitgangspunten: Erkenning, Solidariteit, Repressie (waar nodig), Zero Tolerance en Scholing.
Ik kan mij volledig vinden in het vijfpuntenplan van Schut en Livestro en zou er nog een zesde punt aan willen toevoegen: sterke beperking van immigratie. We moeten nu eindelijk maar eens toegeven dat we er niet in slagen een stroom mensen uit ons wezensvreemde culturen te integreren in de hoeveelheden waarop die op ons af zijn gekomen in de afgelopen decennia. Dat is simpelweg onmogelijk, zelfs als we dat zouden willen.