Het jaar 2017 staat bekend om het frauderen. Frauderen kan je blijkbaar zeker leren, want in 2017 is er aan 27 miljoen euro gefraudeerd. In 2016 was dat 19 miljoen euro en in 2015 11 miljoen. Binnen twee jaar dus dramatisch gestegen. Dan heb ik het niet over fraude door zorgverzekeraars, waar men vaak de schuld bij legt, maar door gewone burgers en zorgaanbieders.
De bewezen fraude werd in ruim driekwart van de gevallen gepleegd door zorgaanbieders. In een beperkt aantal gevallen (6 procent) spanden zorgaanbieders samen met verzekerden bij het plegen van fraude.
Vorig jaar zijn ruim 1100 fraudeonderzoeken uitgevoerd, waarbij in meer dan 300 gevallen fraude werd bewezen. Het gemiddelde fraudebedrag was bijna 90.000 euro. Fraude komt vooral voor in zorginstellingen, bij de AWBZ- en pgb-regeling, en in mindere mate bij de ggz en de wijkverpleging.
In 180 gevallen kon fraude niet bewezen worden, maar bleef er wel een sterk vermoeden bestaan. Het ging daarbij om bijna 3 miljoen euro.
Je kan hierbij dus denken aan PGB-constructies waarbij de zorgaanbieder vanuit moreel standpunt kostenconstructies creëert waardoor het positiever uitkomt voor de patiënt of de zorgconsument. Dat is natuurlijk heel erg nobel, maar uiteindelijk gaat het ook ten koste van de belastingbetaler en de mensen die zich wél aan de regels houden.
Aan de andere kant moeten we ook kijken naar de motivatie wáárom er gefraudeerd wordt. De instellingen die dus het meest frauderen hebben te maken met zorgkosten waar óf in bezuinigd is, óf een herstructurering hebben gehad. Dit zou de oorzaak kunnen zijn van dit soort fraude, waarbij de fraudeurs vanuit noodzaak of nobele motivatie dit doen. Dat betekent niet dat de fraude goedgepraat dient te worden, het betekent wel dat de politiek moet kijken naar waar de probleempunten zitten en wat er aan gedaan kan worden.