Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te Straatsburg, niet te verwarren met het Hof van Justitie van de EU in Luxemburg, is ooit opgericht om een nieuwe Hitler tegen te houden. Maar in de loop der jaren heeft deze instelling zich ontwikkeld tot een formidabele hindermacht voor regeringen van Europese landen, en op het beleidsterrein van immigratie en asiel misschien zelfs tot de belangrijkste hindermacht.
Niet alleen
in Nederland maar ook elders, bijvoorbeeld
in het Verenigd Koninkrijk en
in Oost-Europa, zwelt de kritiek aan op het allesverslindende Straatsburgse monster dat in toenemende mate nationale wetten en regelingen buiten werking stelt.
Hoe heeft het zover kunnen komen? Waar is het misgegaan? En vooral, wat valt er tegen te doen? Tom Zwart, hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit Utrecht en lid van het curatorium van de Teldersstichting (het wetenschappelijk bureau van de VVD), lichtte gisteren een tipje van de sluier op in een
artikel op de opiniepagina van de NRC (pdf):
Vroeger woonden rechters in hun land van herkomst. Ze reisden af en toe voor een vergadering naar Straatsburg. Tegenwoordig verblijven ze daar permanent. Door de enorme werklast komen ze niet veel buiten de deur. Ze betrekken veel van hun informatie van mensenrechten - ngo s die zich voegen in de zaken in Straatsburg. De uitspraken lijken vooral gericht op de kring van academici die het Hof intensief volgen.
Met andere woorden: organisaties als Amnesty International, dat zich steeds meer profileert als onderdeel van de immigratielobby, geven in Straatburg de toon aan. En dan laat zich wel raden waar dat toe leidt. Het mensenrechtenbegrip is ten prooi gevallen aan een gierende inflatie:
In het uitdijende Verdrag leest het Hof steeds meer en verfijndere rechten. Daardoor begint het Hof steeds meer te lijken op koning Midas, omdat alles wat het aanraakt in mensenrechten verandert.
Die ngos vinden dit natuurlijk allemaal prima. En volgens Zwart zijn ook die academici doorgaans tevreden met de alsmaar uitdijende mensenrechtenbescherming van het Hof.
Tegenspel zal volgens Zwart vooral geboden moeten worden door politici, en meer in het bijzonder door de regeringen, die immers zijn vertegenwoordigd in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Daar zullen de piketpaaltjes moeten worden geslagen met als boodschap aan het Hof: tot hier en niet verder.
Door resoluties van dat Comité over de betekenis van bepalingen in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarmee het Hof rekening moet houden, kan weerwerk worden geboden aan de expansieve praktijken van het Hof. Ook kunnen daar afspraken worden gemaakt die paal en perk stellen aan de vergaande bemoeienis van het Hof met pogingen van regeringen om vreemdelingen naar hun land van herkomst uit te zetten:
Als het Hof bang is dat die vreemdelingen daar iets zal overkomen, vraagt het de bewuste staat om niet tot uitzetting over te gaan totdat het over de hoofdzaak heeft beslist. Het Hof grijpt steeds gemakkelijker naar dit middel en stelt daarbij steeds hogere eisen aan de staten, ook al omdat het geen weerwerk krijgt.
Tenslotte, aldus Zwart, kan de ongewenste juridisering van het beleid ook worden bestreden door vaker een schikking te treffen in plaats van het Hof een uitspraak te laten doen.
De Britse premier David Cameron heeft inmiddels begrepen dat het Hof terug moet in zijn hok. Hij zal een wetsontwerp indienen dat Britse rechters aanmoedigt om zich niets aan te trekken van uitspraken van het Hof in zaken waarin het Verenigd Koninkrijk zelf geen partij is.
Rutte, Opstelten, Leers: werk aan de winkel!