Het Zuid-Amerikaanse land maakt keer op keer dezelfde fouten.
The Economist besteedt deze week
uitgebreid aandacht aan de economische malaise in Argentinië. De structurele problemen die het land teisteren zijn maar al te zichtbaar geworden sinds de Chinese vraag naar mais, sojabonen en -olie en vlees is ingezakt. De export van landbouwproducten was de kurk waar de Argentijnse economie op dreef. Nu hapert de groei en loopt de inflatie op. De waarde van de
peso is alleen vorige maand al met 20 procent gedaald. De regering liegt echter over de ware hoogte van de geldontwaarding en de officiële wisselkoers ten opzichte van de dollar is veel te laag. Argentijnen wisselen op grote schaal hun
peso's op de zwarte markt in voor Amerikaanse dollars. Ze hebben dit immers eerder meegemaakt. Het lijkt een kwestie van tijd voor Argentinië weer met een financiële crisis heeft te kampen.
De schuld ligt echter niet bij tegenvallende export, maar bij de Argentijnen zelf. Zij blijven maar politici kiezen die op de korte termijn verbetering beloven, maar vervolgens de nodige fundamenten van groei op de lange termijn ondermijnen.
The Economist neemt ons een eeuw terug in de tijd. Toen was Argentinië het land van de toekomst. In de meer dan veertig jaar voor de Eerste Wereldoorlog uitbrak, groeide de Argentijnse economie jaarlijks met 6 procent, een wereldrecord. De gemiddelde Argentijn was rijker dan de gemiddelde Duitser of Italiaan. Nu ligt het inkomen per hoofd van de bevolking op 43 procent van het OECD-gemiddelde. In het naburige Chili en Uruguay zijn de inwoners rijker. Wat is er misgegaan?
The Economist wijst op drie verklaring. In de eerste plaats was Argentinië in het begin van de twintigste eeuw wel rijk, maar niet ontwikkeld. Het land draaide vooral op de export van landbouwproducten (en dat doet het nog steeds). Het onderwijs was gebrekig en alleen voor de elite, waardoor er nauwelijks sprake was van innovatie. Nieuwe technologie kwam steevast uit het buitenland.
Argentinië was verder zeer afhankelijk van de export naar één land: het Verenigd Koninkrijk. Toen de Britten na de Eerste Wereldoorlog in verval raakten, wisten de Argentijnen geen andere markten aan te boren. Het protectionisme dat vervolgens in de jaren dertig de kop opstak, deed hen de das om. De Britten tekenden handelsverdrag met hun (voormalige) koloniën en importeerden minder Argentijnse producten. De Argentijnen verhoogden hun eigen importtarieven tot een gemiddelde van 28,7 procent in 1933.
Toen de rest van de wereld na het einde van de Tweede Wereldoorlog weer in de richting van vrijhandel bewoog, sloeg Argentinië de tegenovergestelde weg in. De voorgaande jaren hadden de economische en sociale ongelijkheden in het land vergroot. De grootgrondbezitters, die zo afhankelijk waren van de export, profiteerden van stijgende voedselprijzen, maar de arbeiders kregen het steeds moeilijker. Zij deelden niet in de welvaart. Daar beloofde Juan Perón, de belangrijkste Argentijnse politicus van de afgelopen halve eeuw, iets aan te doen. Hij zei op te komen voor de gewone Argentijn en probeerde de macht van de grootgrondbezitters met een combinatie van industriepolitiek en protectionisme te breken. Het gevolg was natuurlijk economische achteruitgang. In de daaropvolgende jaren greep het leger herhaaldelijk de macht om het tij te keren.
En daarin schuilt, volgens The Economist, de derde tekortkoming van het land: het gebrek aan instituties.
Eigendomsrechten worden in Argentinië regelmatig met de voeten getreden. De militairen nemen keer op keer de macht over. Democratisch gekozen leiders deden keer op keer een poging langer aan de macht te blijven dan de grondwet hen toeliet. De huidige president, Cristina Fernández de Kirchner, leek ook een ongrondwettelijke derde ambtstermijn te ambiëren, tot haar partij in de tussentijdse verkiezingen van vorig jaar een flink aantal zetels verloor. Voor de rest verschilt ze echter nauwelijks van Perón. Zo trok ze meer geld uit voor onderwijs en sociale woningbouw, nationaliseerde ze een Spaanse oliemaatschappij en heeft ze zowel de invoer als uitvoer extra belast. Tegenover elke export moet een import van gelijke waarde staan. Zo is een autofabrikant als BMW gedwongen te handelen in Argentijnse wijn. Volgens het IMF heeft Argentinië sinds 2009 meer dan honderd maatregelen getroffen die de handel belemmeren, meer dan enig ander land. Buitenlandse investeerders worden bewust buiten de deur gehouden.
Fernández weigert te erkennen dat de tegenvallende groei het gevolg is van haar eigen beleid. In plaats daarvan gaat ze tekeer tegen buitenlandse bedrijven en het grootkapitaal. Ook dat is typisch Peronistisch.
Dat het ook anders kan, laten de buurlanden van Argentinië zien.
The Atlantic berichtte deze week dat de vier economisch sterkste landen in Zuid-Amerika de krachten bundelen. Chili, Colombia, Mexico en Peru beloven 92 procent van alle import- en exporttarieven die hun onderlinge handel in de weg staan te zullen afschaffen. De vier landen zijn samen goed voor maar liefst de helft van alle Latijns-Amerikaanse internationale handel en trekken 41 procent van alle buitenlandse investeringen in de regio aan. Het zijn, niet toevallig, ook de economisch meest vrije landen in Latijns-Amerika. Chili, Mexico en Peru zijn verder betrokken bij de onderhandelingen die een vrijhandelsverdrag tussen de landen rond de Stille Oceaan tot stand moeten brengen. Colombia staat op het punt zich daarbij aan te sluiten.
Kleine kans dat Fernández en haar Peronisten tot het inzicht komen dat hun autarkische beleid verantwoordelijk is voor de Argentijnse malaise, maar onder de kiezers neemt de onvrede toe. Als zij nu eens over de grenzen kijken en bereid zijn het voorbeeld van andere landen te volgen, komt het misschien ooit nog goed. De volgende verkiezingen zijn echter pas in 2015. In de tussentijd blijven de Argentijnen doen waar ze zo goed in zijn: zichzelf in de voet schieten.