Aan pretentie geen gebrek in De algehele geschiedenis van het denken. Helaas leidt dit tot het omgevallen-boekenkastsyndroom.
De Utrechtse filosoof André Klukhuhn heeft niet zomaar een geschiedenis van het denken geschreven. Nee, zijn nieuwste boek heet De algehele geschiedenis van het denken. Voor minder doet hij het niet.
Klukhuhn wil, aldus de ondertitel van zijn boek, het verbond beschrijven tussen filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst. Die torenhoge pretentie valt in beginsel toe te juichen. Onder invloed van het postmodernisme is een geschiedenis schrijven namelijk linke soep geworden. Het heet, heel politiek correct, dat er geen waarheid zou bestaat. We hebben slechts onze interpretaties en dat vraagt om gepaste bescheidenheid.
Op deze manier kwam twintig jaar geleden Nederlandse literatuur: een geschiedenis tot stand (1993). Van enige synthese was geen sprake; het boek was een optelsom van 151 losse hoofdstukjes. Met dat ene woordje uit de titel een in plaats van de maakten de auteurs duidelijk dat ze waarheid maar een achterhaald begrip vonden.
En nu is daar dus Klukhuhn, die zijn pretentie meteen op het omslag kenbaar maakt. Die blijkt trouwens ook uit de duizelingwekkende omvang van zijn boek. Meestal werkt het prima om een boek een baksteen te noemen. De lezer weet meteen wat ermee bedoeld wordt. Maar De algehele geschiedenis van het denken bijna 1300 paginas doe je zo ernstig tekort.
Helaas, de lezer is maar kortstondig onder de indruk van deze wapenfeiten. Al na een paar bladzijden krijgt de irritatie de overhand. Het probleem is dat het betoog van Klukhuhn, voor zover daarvan al sprake kan zijn, alle kanten op schiet. Hij schijnt te menen dat in een algehele geschiedenis ook alles en iedereen aan bod moeten komen.
De filosofie van Arthur Schopenhauer, de atonale muziek van Arnold Schönberg, de kwantummechanica in een boek. Probeer hen, en nog een paar honderd andere cultuurdragers, maar eens in een betoog onder te brengen dat coherent is en daarbij ook nog soepel loopt. Daarvoor moet je toch echt Harry Mulisch heten. Mindere goden, zoals Klukhuhn, stappen in de valkuil van de omgevallen boekenkast.
De algehele geschiedenis van het denken had een flinke redactieslag goed kunnen gebruiken. Liever een geschiedschrijving van, laten we zeggen, 300 bladzijden die een aantal duidelijke cultuurhistorische ontwikkelingen blootlegt dan deze feitenlawine waaronder de lezer nu bedolven wordt.
Ook had een redacteur Klukhuhn nog eens kritisch naar zijn zinnen kunnen laten kijken. Op het achterflap wordt diens meesterlijke stijl geroemd. Spijtig genoeg ben ik die niet tegengekomen. Neem een zin als deze: "Naar we op het moment met wat voorbehoud mogen aannemen, zijn wij mensen de enige wezens in het ons bekend deel van het universum die ook wéten dat we er zijn."
Op het moment; met wat voorbehoud; in het ons bekende deel van het universum. Hier herhaalt Klukhuhn zichzelf in één zin maar liefst twee keer. Geen wonder dat zijn boek lijdt aan de neiging tot uitdijen.
Maar eigenlijk geeft Klukhuhn het zelf ook toe. Aan het eind van zijn lange proloog schrijft hij: "De algehele geschiedenis van het denken is al met al een document geworden van een omvang die nu niet direct uitnodigt om aan één stuk door in zn geheel te lezen." Ik had het niet beter kunnen zeggen.