Wandelende gevangenis heeft potentie om samenleving te ontwrichten.
Er
is de laatste tijd het nodige geschreven over het aanstaande
boerkaverbod. Ikzelf schreef onlangs dat - in tegenstelling tot wat
velen beweren - het voor westerse liberale samenlevingen
volkomen legitiem is om een dergelijk verbod in te stellen. Een
soortgelijk geluid viel te horen bij Thijs Kleinpaste. Hij betoogde dat echte liberalen de
boerka zelfs móeten verbieden: '[D]e boerka [is] een gevaar (...) voor
de vrijheid en individualiteit van vrouwen.'
Anderen waren tegen een verbod,
ook op deze site.
Wat daarbij opvalt, is dat het doorgaans om pragmatisch bezwaren gaat.
De politie heeft wel wat beters te doen dan boerkadraagsters te
beboeten, heet het dan vaak.
En vandaag verscheen in
de Volkskrant wederom
een betoog tegen het boerkaverbod.
De in Iran geboren publiciste Ferdows Kazemi schrijft dat het verbod
'eerder op onderbuikgevoelens dan op feiten gebaseerd is.' Klinkt leuk
en is natuurlijk heel gemakkelijk. Doe iets af als onderbuikgevoelens en
niemand wil er meer mee worden geassocieerd. Onderbuikgevoelens zijn
voor Henk & Ingrid, daar verlaagt 'ons soort mensen' zich niet toe.
Maar zo makkelijk kan Kazemi zich hier niet van afmaken.
Het is
in het geval van het boerkaverbod namelijk helemaal niet fout dat deze
voor een groot deel het gevolg is van een door de boerka veroorzaakte unheimlich gevoel onder een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking.
Dat
gevoel is onder andere het gevolg van het feit dat de boerka haaks
staat op alles waar het Westen voor staat en ondergraaft daarmee het
vermogen om je in de andere mens in te kunnen leven, een basisvoorwaarde
voor een goede samenleving. Onder verwijzing naar Adam Smiths The Theory of Moral Sentiments beschrijft Andreas Kinneging dit als volgt (Liberalisme, 1988):
Verondersteld
wordt dat elk individu zich in meerdere of mindere mate inleeft in
anderen, vooral vrienden en intimi, maar ook in vreemden. (...) Zijn
inlevingsvermogen stelt de mens in staat zich bij de beoordeling van
andermans gedrag steeds af te vragen wat hij onder de zelfde
omstandigheden gedaan zou hebben. Het inlevingsvermogen stelt het
individu dus in staat zich met anderen te identificeren.
Dit
inlevingsvermogen is niet iets, wat een mens volledig naar eigen wens
in- of uitschakelt. Inleving gaat ten dele buiten de wil om van degene
die zich inleeft. Inleving vindt plaats omdat en voor zover mensen in
andere mensen gelijksoortige wezens zien. Zij kunnen zich in die
anderen verplaatsen, omdat zij zich heel wel kunnen voorstellen zelf in
hun omstandigheden te bevinden.
De onderbuikgevoelens
waar Kazemi zo schamper over schrijft zijn dan ook niets meer of minder
dan een gebrek aan het door de boerka onmogelijk gemaakte
inlevingsvermogen. Niet alleen gebeurt dat door de strijdigheid met
westerse waarden, maar natuurlijk ook door het feitelijk van de
samenleving afschermen van de boerkadraagster zelf. Nog steeds kan ik
dan ook niet anders concluderen dan dat het boerkaverbod broodnodig is.