De aanslag van Hadi Matar op Salman Rushdie heeft opnieuw de kwestie van religieus fanatisme als gevaar voor de vrijheid van expressie op de agenda geplaatst. In het bijzonder nu Matar heeft verklaard dat hij Rushdie’s boek zag als een “aanval op de islam”. Rushdie’s boeken worden weer verkocht. Mensen gaan daaruit voorlezen in een publieke setting, zoals in openbare bibliotheken. Dat is natuurlijk allemaal mooi. Maar wat men gemakkelijk vergeet, is hoe gemakkelijk ook grote voorvechters voor de vrijheid van expressie toegeven aan de dreiging van fanatisme wanneer het met geweld gepaard gaat. En de staat kennelijk niet weet hoe men dit geweld moet beteugelen. Een van de meest spectaculaire voorbeelden daarvan vinden we bij Karl Raimund Popper (1902-1994).
Popper is een belangrijke filosoof uit de twintigste eeuw wiens werk in de verlichtingstraditie wordt geplaatst: democratisch, rechtsstatelijk, met een voorliefde voor de vrijheid van gedachte, de vrijheid van expressie, de wetenschappelijke vrijheid alles te onderzoeken en alles te bediscussiëren. Hij is ook bekend vanwege zijn harde kritiek op het werk van Plato, Marx en Hegel die deze verlichtingswaarden niet onderschreven, naar zijn idee. En vanwege zijn voorliefde voor verlichtingsfilosofen als Socrates en Immanuel Kant.
Popper werd in Wenen geboren. Hij kwam in 1935 op uitnodiging van Susan L. Stebbing naar het Verenigd Koninkrijk waar hij kennismaakte met Bertrand Russell, Alfred J. Ayer en andere belangrijke voormannen van het Britse filosofische denken.
In 1937 vertrok Popper naar Nieuw-Zeeland waar hij zijn boek The Open Society and its Enemies (1945) schreef, waarin de kritiek op Plato, Marx en Hegel vervat is, maar hij ook in talloze voetnoten uiteenzettingen presenteerde over de aard van democratie en de noodzaak tot kritiek en scherp debat.
Een kernbegrip in dit boek is, zoals de titel ook aanduidt, dat van de “open samenleving”. Een open samenleving is een democratie, maar ook een samenleving die open staat voor kritiek. Vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid alle ideeën en theorieën aan een stevige kritiek te onderwerpen staat hier centraal. Popper plaatst zich hiermee ook in de traditie van J.S. Mill, W.K. Clifford en andere Victoriaanse intellectuelen die sterk de nadruk legden op de noodzaak en de legitimiteit van kritiek. Zijn wetenschapsfilosofie, zoals uiteengezet in Logik der Forschung (1934), veel later gepubliceerd als The Logic of Scientific Discovery (1959), duidde hij aan als “kritisch rationalisme”.
Popper was ook een atheïst en rationalist. Hij was verbonden aan de “Rationalist Press Association” en een lid van de “International Academy of Humanism”.
In 1989 werd Popper, net als iedere andere intellectueel, met de fatwa van Khomeini over Rushdie geconfronteerd. Toen, net als nu, verklaarden sommigen zich solidair met Rushdie maar anderen niet. Of met vele mitsen en maren.
Waar stond Popper? Het zal misschien verbazen, maar Popper wilde in 1989 niet de petitie ten gunste van Rushdie ondertekenen. In 1989 stelde de Index on Censorship een petitie op met als titel “World statement by the international committee for the defense of Salman Rushdie and his publishers” (gepubliceerd in Index on Censorship, Volume 18, Issue 3, 1989). Dit statement bevatte de zin “We, the undersigned, insofar as we defend the right to freedom of opinion and expression as embodied in the Universal Declaration of Human Rights, declare that we also are involved in the publication. (…) We call upon the world opinion to support the right of all people to express their ideas and beliefs and to discuss them with their critics on the basis of mutual tolerance, free from censorship, intimidation and violence. We request all world leaders to continue to repudiate the threats made against Salman Rushdie and his publishers, and to take firm action to ensure that these threats are withdrawn”.
Dat zou toch gemakkelijk steun van Popper moeten krijgen, niet?
Zoals wordt beschreven in Popper’s After the Open Society, Selected Social and Political Writings (2008), edited by Jeremy Shearmur and Piers Norris Turner, nodigde Mark Le Fanu, de secretaris van de “Society of Authors”, op 23 februari 1989 ook Popper uit om deze petitie te tekenen. Popper verklaarde dit niet te willen doen. Ook gaf hij een uitvoerige motivering waarom hij hiertoe niet bereid was.
In zijn motiveringsbrief verklaarde Popper het niet eens te zijn met “We, the undersigned (…) declare that we also are involved in the publication”. Velen van diegenen die de verklaring ondertekenden zouden bezwaar hebben gehad tegen The Satanic Verses, lichtte Popper toe. De verklaring zou kunnen worden gelezen alsof de intellectuelen van de wereld allemaal Rushdie ondersteunden “in the offensive passage that he has written and published”.
Deze passage verraadt overigens hoe slecht geïnformeerd Popper was. Hij denkt kennelijk dat het maar om één passage gaat in het boek van Rushdie, terwijl The Satanic Verses bolstaat van de passages waaraan intolerante islamisten aanstoot aan kunnen nemen (wat zij ook hebben gedaan).
Popper roept ter rechtvaardiging van zijn handelen in herinnering dat het boek van Rushdie vele mensen zou hebben beledigd (“offended many people”). Popper werpt zich ook op als de belangenbehartiger van de mensen die de verklaring wel wilden ondertekenen (naar zijn smaak dus ten onrechte) en houdt de secretaris van de organisatie voor: “few of us wish to defend the offence Rushdie has committed against religious believers, and the harm he has done (to hostages in the Lebanon, and to ‘moderates’ in Iran)”.
Popper verklaart ook alleen maar een verklaring te willen ondertekenen die zou beginnen met “that the signatories realize that every freedom (like the freedom to publish) involves a duty, like the duty not to hurt”.
In een afzonderlijke brief aan Isaiah Berlin verduidelijkt Popper zijn standpunt nog verder. Verwijzend naar het werk van Isaiah Berlin over waardenconflicten zegt hij: “Of course, many of our values clash. But I am afraid, this is essentially a clash of disvalues”.
Hij herhaalt vervolgens ook weer ten opzichte van Berlin dat elke vrijheid misbruikt kan worden en voegt daaraan toe dat de voorgangers van Berlin en van hemzelf – Voltaire, Kant en Mill – niet anders over deze zaak gedacht zouden hebben dan hij, Popper, doet.
Het is bijna ongelooflijk dat deze twee brieven zijn geschreven door één en dezelfde persoon die ook The Open Society schreef en die in vele opstellen het verlichtingserfgoed heeft geprezen en de noodzaak tot het scherp kritiseren van alle hypothesen. Nergens geeft Popper blijk van het feit dat hij The Satanic Verses heeft gelezen (net zo min als Khomeini) en hij lijkt de verwerpelijkheid van het boek af te leiden uit de gewelddadigheid van diegenen die het willen onderdrukken.
Het is ook moeilijk begrijpelijk dat de twee brieven zijn geschreven door iemand die zelf zeer hardhandige kritiek formuleerde op Plato, Marx en Hegel.
Het is “What/If”-geschiedenis natuurlijk, maar men vraagt zich af wat zou zijn gebeurd als in 1945, als gevolg van de publicatie van The Open Society and Its Enemies, Stalin een doodsvonnis had uitgevaardigd over Marx’s scherpe kriticus Karl Popper? Zou Popper dan ook zijn excuses aan Stalin hebben aangeboden? En zou hij hebben gezegd dat misschien zijn eigen Marx-kritiek duidelijk “te ver” ging? Of dat elke vrijheid “verantwoordelijkheden” met zich mee brengt? Of zou hij daarentegen hebben geïnsisteerd op het goed recht van kritiek? Alle kritiek? Op alle ideeën, ongeacht of ze worden geventileerd door grote filosofen of religieuze leiders?
Paul Cliteur is de schrijver van The Secular Outlook: A Defense of Moral and Political Secularism (2010): https://t1p.de/qu4if