In de uitnodigingsbrief voor het Rondetafelgesprek over versterking weerbaarheid democratie (waarvoor dank) staat: “De democratie is kwetsbaar voor antidemocratisch gedachtegoed en behoeft bescherming. Het doel van dit rondetafelgesprek is om grip te krijgen op het weerbaar houden van de democratie, en de vragen te beantwoorden wat we daarvoor moeten doen en hoe we dat kunnen doen”.
Deze algemene probleemstelling wordt gespecificeerd in de volgende deelvragen:
- Wat is een weerbare democratie? Welke dreigingen zijn er voor de weerbare
democratie? Waarom is dat nu een probleem?
- Wanneer komt de democratie in gevaar? Waarin schuilt het gevaar voor de
democratie?
- Welke groepen vormen een dreiging? Hoe groot? Wat zijn de trends? Wat zijn de achtergronden van die groepen? Waarom en wanneer zijn mensen vatbaar voor ondemocratisch gedachtegoed? En wat doe je eraan om die mensen weer terug te krijgen?
- Welke waarborgen zijn er en welke waarborgen ontbreken nu?
In de probleemstelling in de uitnodigingsbrief wordt verwezen naar het “weerbaar houden” van de democratie. Dat lijkt een verwijzing naar het concept “weerbare democratie”. Of “Streitbare demokratie” in het Duits. Of “militant democracy” in het Engels. Aan de ontwikkeling van dat concept zijn namen verbonden als G. van den Bergh in Nederland, Karl Loewenstein in de Verenigde Staten, Karl Popper in Oostenrijk.
Daarbij gaat het telkens om twee vragen.
Eerste vraag: valt in een democratie een rechtvaardiging te geven voor het uitsluiten van bepaalde partijen van vrije verkiezingen? Dat is de vraag naar een partijverbod.
Tweede vraag: valt in een democratie een rechtvaardiging te geven voor het verbieden van bepaalde meningen? In het bijzonder: antidemocratische meningen.
Deze vragen zijn actueel geworden omdat de regering voornemens is twee wetten aan te nemen op dit terrein.
De eerste is een Wet op de politieke partijen (WPP).
De tweede is een Wet transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo)
Ik beperk mij tot de WPP. Daarin wordt in art. 86 een partijverbod voorgesteld. De tekst luidt:
“Een politieke partij wordt door de Hoge Raad op
verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad verboden verklaard en ontbonden indien de partij door haar doelstelling of werkzaamheden een daadwerkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een of meer grondbeginselen van de democratische rechtsstaat”.
De WPP zal, in deze vorm geformuleerd , de democratie niet versterken,. Integendeel, de wet zal de democratieverzwakken.Ik heb enkele bezwaren tegen deze bepaling uitgewerkt in een artikel in het Nederlands Juristenblad van 10 februari 2023 (https://ap.lc/cDVbB) en in een nog te verschijnen artikel in het Tijdschrift voor Religie en Beleid. Maar ik wil nu proberen deze in de vorm van een “waarschuwing” samen te vatten. Hier komt die waarschuwing.
In elke dictatuur is het eerste wat gebeurt: het afschaffen, het verboden verklaren, van andere partijen dan de partij van de dictator. In een dictatuur behoort een partijverbod altijd tot een belangrijk instrument uit de “gereedschapskist” van de overheid, om de samenleving de gewenste richting uit te sturen.
Tweede opmerking: in elke dictatuur is de vrijheid van expressie het eerste grondrecht dat sneuvelt na de vrijheid van partijorganisatie. Kritiek op het beleid van de dictator is nooit vrij.
Dat betekent dat wanneer binnen een democratie de heersende partij voorstelt om de mogelijkheden te verruimen tot (i) het instellen van partijverboden en (ii) beperkingen op de vrijheid van expressie, de grootst mogelijke argwaan op zijn plaats is. Voor die argwaan geeft de geschiedenis ons meer dan voldoende reden. De democratie kan sluipenderwijs veranderen in een autocratie of in een dictatuur.
Daarbij wil ik erop wijzen dat beslissingen die bij meerderheid van stemmen zijn genomen, ons niet noodzakelijkerwijs beschermen tegen dictatuur. Ook een democratie kan “totalitaire” of “dictatoriale” trekken vertonen, zoals J.L. Talmon en Tocqueville ons hebben laten zien.
In relatie tot het partijverbod betekent dit het volgende. Wetten worden bij meerderheid van stemmen aangenomen. Dat geldt ook voor de Wet op de Politieke Partijen. Een dergelijke wet kan, eenmaal aangenomen, worden uitgedaagd voor de rechter als strijdig met grondrechten. Eerst voor de nationale instanties. Daarna voor de Europese instanties.
Maar eerst wil ik mij nog even bezinnen op de vraag of een parlementaire meerderheid het in alle redelijkheid kan willen dat een dergelijke wet tot stand komt. Of dergelijke wetten (meervoud) totstand komen. Wetten dus die het eenvoudiger maken om partijen te verbieden. Is dat nodig? En “versterkt” deze vereenvoudigde mogelijkheid tot partijverboden, en deze beperkingen op de vrijheid van expressie, de democratie? Of “verzwakt” dit juist de democratie?
Laten we ervan uitgaan dat het de regering, daarbij gesteund door een nipte parlementaire meerderheid, lukt om een verruiming van de mogelijkheden tot partijverboden door het parlement te krijgen. Wat is dan gewonnen? Is wel iets gewonnen op het terrein van de weerbaarheid van de democratie? Is niet veeleer iets verloren gegaan?
Laat ik na deze pertinente wedervraag de concrete vragen beantwoorden, zoals geformuleerd in de uitnodigingsbrief.
Vele definities zijn mogelijk.
Een weerbare democratie is een democratie die sterk genoeg is om te overleven.
Een weerbare democratie is een democratie waarin de meerderheid binnen de bevolking, de democratie wil handhaven.
Een weerbare democratie is ook een democratie waarin de bevolking op een realistische wijze taxeert wat de bedreigingen zijn die op de democratie afkomen.
Een weerbare democratie is een democratie die constitutionele mechanismen kent die moeten voorkomen dat een democratie bezwijkt onder pogingen om de democratie af te schaffen.
Veel van de discussie gaat over dit laatste: welke maatregelen zijn geoorloofd om die democratie te beschermen? En zijn die maatregelen niet erger dan de kwaal? Dat brengt ons op de volgende sub-vraag:
De dreiging bestaat dat mensen een ander systeem beter achten en daarom van de democratie af willen.
Men kan bijvoorbeeld (met Plato) zeggen: gewone mensen zijn niet capabel om zichzelf te regeren. Je kan veel beter één leider hebben die ons de weg wijst. Dat kan in zijn meest extreme interpretatie leiden tot het Führerprinzip van de nazi’s.
Of je kan zeggen: laten we ons laten regeren door mensen met het “technisch weten” (“Fachwissen”), ambtenaren bijvoorbeeld. Parlementariërs moeten dan ambtenaren niet voor de voeten lopen met allerlei wensen. Dat is het ideaal van de technocratie.
Ook de theocratie, de regering door God, is een concurrent van de democratie. Dan zeg je: de wetten van God zijn veel beter dan alles wat mensen kunnen bedenken. Laten we dus de sharia gaan toepassen.
En dit is maar een kleine greep uit niet- of antidemocratisch gedachtegoed.
Dit alles is een probleem omdat al deze concurrenten van de democratie zich aandienen in het publieke debat. Dat was in de tijd van Plato al zo. En dat is nog steeds zo.
De democratie komt in gevaar wanneer de gerede kans bestaat dat deze daadwerkelijk wordt vervangen door een niet-democratisch of antidemocratisch model. In 1979 is in Iran de islamistische theocratie gevestigd. In Saoedi-Arabië al veel eerder.
De democratie is in het bijzonder in gevaar wanneer mensen die processen niet herkennen, omdat ze sluipenderwijs plaatsvinden.
Wanneer bijvoorbeeld zonder lawaai, zonder grondwetsherziening, zonder officiële discussies in het openbaar, het de facto zo is dat ambtelijke elites heel diepgaand het beleid gaan beïnvloeden en niet de democratisch gelegitimeerde parlementsleden, dan heb je een stille erosie van democratie. Hetzelfde geldt voor overdracht van belangrijke beleidsbeslissingen aan rechterlijke instanties in plaats van aan parlementaire meerderheden (het probleem van de dikastocratie als concurrent van de democratie).
Die niet-erkende gevaren voor de democratie zijn naar mijn smaak een groter gevaar dan de erkende gevaren.
Misschien is het ten aanzien van die herkende en niet-herkende gevaren verhelderend 4 grote ideologieën te schetsen die een uitdaging zijn voor de democratie (of de democratische rechtsstaat). 1. Nazisme met Führerprinzip, 2. Communisme met dictatuur van het proletariaat, 3. Islamisme met theocratie, 4. Globalisme met verdamping van nationale soevereiniteit te gunste van supranationale instanties.
Met het presenteren van deze vier ideologische uitdagingen van de democratie verkeer ik in de optimistische veronderstelling dat ik een bijdrage heb geleverd aan het doel van dit rondetafelgesprek, namelijk “grip te krijgen op het weerbaar houden van de democratie, en de vragen te beantwoorden wat we daarvoor moeten doen en hoe we dat kunnen doen”.
Voor dat “weerbaar houden” van een democratie is het essentieel dat men begrijpt welke ideologieën deze democratie bedreigen. Ik formuleer dit met opzet onder verwijzing naar “ideologieën”. Er is tegenwoordig een neiging allerlei moreel verwerpelijke verenigingen en bewegingen te typeren als een uitdaging voor de “democratie”. Motorclubs, pedofielenverenigen, mensen die geloven in bestuur door reptielen bijvoorbeeld. Maar het is zeer de vraag of deze groepen wel een uitdaging vormen voor de democratie. Waar ze misschien een uitdaging voor vormen, is voor de status quo. Voor het wereldbeeld dat veel mensen koesteren. Maar dat is op zichzelf niet verboden. Het wordt zelfs constitutioneelrechtelijk en verdragsrechtelijk beschermd. De artt. 18 en 19 UVRM en de artt. 9 en 10 EVRM beschermen onder de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst de meest onwaarschijnlijke manieren van denken. Sinds de Kokkinakis-zaak uit 1993 weten we dat het ECrtHR zelfs bescherming verleent aan atheïsten, agnosten, sceptici en de onverschilligen (http://moses.creighton.edu/JRS/). Nog niet zo lang geleden gold dit als een “democratie” bij uitstek, een politiek systeem waarin geldt: “Jeder soll nach seiner Façon selig werden”. Maar die tijd lijkt voorbij.
Hiervoor heb ik 4 ideologieën gepresenteerd waarvan ik denk dat deze een duidelijke bedreiging zijn voor de democratie. Maar niet al die groepen vormen op dit moment dezelfde dreiging. Heel veel mensen denken dat nazistisch gedachtegoed nog steeds (dat wil zeggen niet alleen tussen 1933-1945) een bijzonder grote dreiging is, zo niet dé belangrijkste dreiging, voor een democratie. Naar mijn idee ten onrechte. Van de hier genoemde 4 stromingen heeft het nazisme zich zo ongelooflijk gecompromitteerd dat elk fatsoenlijk mens wel overtuigd is van de verwerpelijkheid van deze ideologie. Nazisme is de verpersoonlijking van het kwaad geworden. Althans in West-Europa. In Centraal-Europa en Oost-Europa heeft men ook oog voor de slachtoffers van het communisme.
Hoe heeft het nu kunnen gebeuren dat van de 4 de democratie-ondermijnende ideologieën het nazisme zo enorm tot de verbeelding spreekt als de antidemocratische uitdaging bij uitstek? Dat komt omdat mensen tweede dingen door elkaar halen:
a. De verwerpelijkheid, het vileine karakter, de verdorvenheid, perfiditeit en walgelijkheid van een manier van denken met
b. De mate waarin deze manier van denken algemeen verbreid is en een actueel gevaar vormt.
Veel mensen halen deze twee dingen door elkaar. Zij denken dat wanneer zij a hebben bewezen, zij ook min of meer b hebben bewezen. Je merkt dat aan de reacties van mensen wanneer je ontkent dat nazisme de belangrijkste antidemocratische uitdaging van deze tijd vormt. Dan reageren mensen niet zelden met: “Oh, vind jij nazisme niet erg dan?”.
Het onwelkome gevolg van dit soort morele intimidatie is dat het heel moeilijk wordt een realistische taxatie van het gevaar van antidemocratische bewegingen te geven. Immers het realistische standpunt dat nazisme (en ook extreemrechts) niet de belangrijkste uitdaging vormt voor de hedendaagse democratie kan iemand op sociale uitsluiting komen te staan.
Wat is voor Nederland op dit moment de belangrijkste dreiging? Wat mij betreft is dat islamisme. Maar dat is een volkomen onderschatte dreiging. Het identificeren van islamisme als een belangrijke dreiging, een dreiging die weer voeding heeft aan jihadisme, is zelfs zeer impopulair. Het levert het verwijt op van islamofobie, xenofobie, stemmingmakerij, racisme, haatspraak, respectloosheid, misinformatie en desinformatie. Toch wijst de AIVD al over een reeks van jaren op jihadisme en de basis daarvan is islamisme (wahhabi-salafisme) als de belangrijkste uitdaging voor niet alleen de nationale veiligheid maar ook als factor die de democratie ondermijnt (AIVD-nota Van Dawa tot Jihad: De diverse dreigingen van de radicale islam tegenover de democratische rechtsorde, Kamerstukken II, 2004-2005, 29 754, nr. 4). Het probleem is alleen: het grote publiek wil daar niet van weten (https://ap.lc/KuKd1). En ook de regeringspartijen in Den Haag werpen zich nooit op als waarschuwende instantie. Geen enkele minister van justitie en veiligheid heeft zich opgeworpen als pleitbezorger van een strenge aanpak van islamisme en jihadisme. Politiek gezien wordt dit ook beschouwd als zelfmoord. Politiek lucratief is het echter nazisme aan te wijzen te wijzen als het grote probleem van deze tijd. Dat gebeurt dan in de terminologie waarbij men waarschuwt voor “extreemrechts”.
Mensen zijn vatbaar voor antidemocratisch gedachtegoed, omdat de democratie nog maar kort bestaat en concurreert met allerlei andere manieren van bestuur. In Nederland bestaat het algemeen kiesrecht nog maar sinds 1919 en de effectuering van de ministeriële verantwoordelijkheid sinds 1868.
Een oppervlakkige kennisname van Manfred Brocker’s Geschichte des politischen Denkens: das 19e Jahrhundert (2021) en Geschichte des politischen Denkens: das 20e Jahrhundert (2018) leert ons dat het overgrote deel van de grote politieke denkers uit vroeger tijden helemaal geen democratische denkers waren. Karl Popper maakte dat punt voor Plato, Hegel en Marx in zijn The Open Society and Its Enemies (1945).
Wie in het kader van het “weerbaar maken van de democratie” zou willen voorstellen antidemocratische denkers een podium te ontzeggen wordt geconfronteerd met een kolossaal dilemma dat men onze bibliotheken zou moeten schonen van ook de grootste denkers die de westerse cultuur heeft voortgebracht. Nu is dit een praktisch probleem. Maar men kan ook de principiële vragen stellen ten aanzien van censuur (want dat is het), zoals gebeurd is door John Milton (1608-1674) en John Stuart Mill (1806-1873).
Ik wil niet verdedigen dat vrijheid van expressie onbeperkt is. Ik wil ook niet verdedigen dat een partijverbod onder alle omstandigheden moet worden afgewezen. “Democratische zelfmoord” kan met uitsluiten, zoals onder andere de theoretici van de weerbare democratie wilden (Van den Berg, Popper). Dat wil zeggen dat men respect voor meerderheidsbeslissingen heeft, maar daarvan één meerderheidsbeslissing uitsluit: de beslissing om de democratie af te schaffen. Maar de Wet op de politieke partijen en de Wet transparantie maatschappelijke organisaties gaan in hun huidige redactie veel verder dan dat. En naar mijn idee te ver. Het zijn juist deze wetten die – nogmaals: in déze redactie – de democratie ondermijnen c.q. afschaffen. Men “verdedigt” dus de democratie, althans dat denkt men te doen, door haar af te schaffen.
De minister van binnenlandse zaken heeft geruststellende worden gesproken over de voortvarendheid waarmee de WPP zou worden toegepast (https://ap.lc/cDVbB noot 9).
Maar dat kan toch niet geruststellen, want volgens de tekst van de Wet op de Politieke Partijen kan een partij worden ontbonden “indien de partij door haar doelstelling of werkzaamheden een daadwerkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een of meer grondbeginselen van de democratische rechtsstaat”. Als grondbeginselen worden dan genoemd:
“a. periodieke, vrije en geheime verkiezingen;
b. democratische besluitvorming;
c. grondrechten;
d. scheiding van machten;
e. onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak.”
Dit zou kunnen betekenen dat een partijleider of zelfs een individueel Kamerlid die een alternatieve visie verwoordt op 1 van de 5 hier genoemde zaken het verwijt kan krijgen een ernstige bedreiging te vormen voor de democratische rechtsstaat. De procureur-generaal zou dan in actie kunnen komen. Dit zou tot een enorme inperking van het politiek-maatschappelijk debat kunnen leiden. Tot een soort van staatsrechtelijke verstarring. Het zou de procureur-generaal en ook de Hoge Raad in zwaar politiek vaarwater brengen. Het leidt tot de erosie van “onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak”.
Met andere woorden we geraken van de regen in de drup. De beste manier om tot een regeneratie van de democratische cultuur te komen is het versterken van het democratisch ethos. Het aankweken van respect voor de vrijzinnige, liberale traditie: let truth and falsehood grapple.
Paul Cliteur is de medeauteur van Populist and Islamist Challenges for International Law (2019): https://ap.lc/9Yh1d