Zonder het zelf te weten steunt historica Mirjan Janssen met haar stuk in Trouw Hennis-Plasschaerts pleidooi voor een verbod op zichtbare religieuze symbolen bij representatieve ambtenaren.
Zelf stoor ik me aan de steeds verder oprukkende tatoeages, piercings en gouden tanden van winkelpersoneel. Wat mij betreft worden die op esthetische gronden verboden, maar anderen zien het als lichaamskunst.
Wat Janssen hier bepleit is iets wat bij vele winkelketens al de normaalste zaak van de wereld is: een kledingvoorschrift. Bij de Bijenkorf lopen bijvoorbeeld alle werknemers rond in een Bijenkorf-outfit. Ook schrijven winkels vaak voor dat zichtbare tatoeages en piercings worden bedekt. Dit alles met het oog op de representativiteit van het bedrijf. Niemand die daar een probleem van maakt door te zeggen dat werknemers op die wijze worden beknot in hun individualiteit.
Hoe anders wordt het echter wanneer ervan werknemers wordt gevraagd om tijdens werktijd geen zichtbare religieuze symbolen te dragen. De recent opgelaaide discussie laat wel zien dat voor een groot gedeelte van Nederland het land in dat geval te klein is. Zover ik het heb kunnen overzien, is de enige reden die voor die verontwaardiging wordt gegeven dat religie zogenaamd meer dan een mening zou zijn (een stelling waarvoor geen enkel valide argument bestaat), en de werkgever die van zijn werknemer vraagt om gedurende werktijd niet zichtbaar te getuigen van zijn religieuze opvattingen zou zijn werknemer dan ook disproportioneel beknotten in diens individualiteit. (Let wel: de relatie staat - ambtenaar is ook een relatie tussen werkgever en werknemer.)
Janssen besluit haar stuk als volgt:
Laat iedereen getuigend en bont gekleed door elkaar heen draven. We hoeven niet van elkaar te houden, we hoeven het niet voortdurend met elkaar eens te zijn. Het is genoeg als we elkaar verdragen.
Wat Janssen hier schrijft klopt natuurlijk wel, maar enkel voor zover dat van toepassing is op de vrije tijd. Daarin moet iedereen inderdaad zo vrij zijn als maar kan in het kiezen wat hij of zij draagt, met als enige uitzonderingsgrond de openbare veiligheid. Het zal mij een worst wezen als mevrouw Janssen er plezier in heeft om op zaterdag gekleed in een lederen broek met daarboven niets dan een bikintopje door de plaatselijke winkelstraat te paraderen. Het zou getuigen van weinig goede smaak, maar ach. Als zij op maandag echter in diezelfde outfit plaats wil nemen achter de balie van het gemeenteloket lijkt het mij echter alleszins redelijk dat haar leidinggevende haar op kantoor roept, om haar vriendelijk doch dringend te verzoeken iets anders aan te trekken. Het mag duidelijk zijn dat de beperking die een dergelijk verzoek inhoudt voor mevrouw Janssen haar mogelijkheid tot zelfverwezenlijking in dat geval gerechtvaardigd is. Onduidelijk is het echter waarom er opeens geen kledingvoorschriften meer zouden mogen bestaan wanneer religie in het spel komt.
Oftewel: Mirjam Janssen heeft helemaal gelijk. Net zoals het een werkgever is toegestaan zijn werknemers het dragen van piercings et cetera te verbieden, is het hem eveneens toegestaan zijn werknemers het dragen van zichtbare religieuze symbolen te verbieden.