Het begin is er, maar of het ook tot een omvangrijk handels- en investeringsverdrag tussen Europa en de Verenigde Staten komt?
Maandag begonnen de onderhandelingen tussen de twee grootste economieën van de wereld (we beschouwen Europa voor het gemak even als één economie) in Washington DC. Doel: de laatste handels- en investeringsbarrière?s tussen de twee wegnemen. Europa en de Verenigde Staten zijn samen al goed voor bijna de helft van de wereldeconomie. Verdere liberalisering van de transatlantische handel en investering zou volgens de Amerikaanse regering en de Europese Commissie 0,6 procent meer groei per jaar op kunnen leveren. Dat is mooi meegenomen.
Het is echter niet zo makkelijk als wat in- en uitvoerrechten verlagen of afschaffen. Die bestaan al nauwelijks meer. De grootste kostenpost zit 'm voor bedrijven in protectionistische maatregelen. Zo worden boeren aan beide kanten van de oceaan flink gesubsidieerd en buitenlandse landbouwproducten geweerd. De Amerikaanse overheid geeft altijd de voorkeur aan Amerikaanse producenten als er nieuwe vliegtuigen of tanks moeten worden aangeschaft. Vandaar dat defensie maar op voorhand van de gesprekken is uitgesloten.
Waar kunnen we wel op hopen?
Deel van de hoge kosten van de transatlantische handel komen voort uit verschillen in regelgeving. Zo kan een medicijn dat in Amerika is gekeurd niet zomaar op de Europese markt worden aangeboden. Het moet ook in Europa worden goedgekeurd. En vice versa. Hetzelfde geldt voor auto's: de Europese normen zijn anders dan de Amerikaanse, dus moeten Amerikaanse auto's worden aangepast voor de Europese markt wat extra geld kost. Hetzelfde geldt andersom, hoewel het in Amerika meer moeite (en geld) kost om een geneesmiddel goedgekeurd te krijgen dan een nieuwe auto. Als dergelijke regelgeving wordt gelijkgetrokken, of de Amerikanen en de Europeanen simpelweg elkaars keuringen erkennen, scheelt dat bedrijven een hoop onnodig werk.
De Britten, de Nederlanders en, tot op zekere hoogte, de Duitsers zien dat best zitten. Het grootste probleem is Frankrijk en Amerika zelf.
De Fransen hebben sowieso weinig op met de Amerikanen. Vorige maand dreigden ze het hele onderhandelingsproces nog stop te zetten als de andere Europese landen weigerden films en andere media van de gesprekken uit te sluiten.
Via de Europese Unie worden Europese filmmakers gesubsidieerd. Dat is natuurlijk een vorm van oneerlijke concurrentie ten opzichte van de Amerikanen, wiens films overigens veel populairder zijn, ook in Frankrijk. De Fransen vreesden echter voor verlies van nationale identiteit en de andere landen konden weinig anders dan toegeven. Niet dat dat de Amerikanen veel uitmaakte: een paar honderd miljoen euro aan subsidie voor Europese films zal Hollywood geen doorn in het oog zijn. Maar het zegt wel iets over de Franse mentaliteit. Die zijn bereid het project op te blazen als ze hun zin niet krijgen.
Als de Fransen geen roet in het eten gooien, doen de Amerikanen het wel. President Barack Obama juicht de onderhandelingen toe, maar is niet bepaald een groot voorstander van vrijhandel. Zo beklaagde hij zich in zijn jaarlijkse State of the Union-toespraak vorig jaar nog over bedrijven die "banen en winsten naar het buitenland brengen" en stelde hij voor dat ondernemers die in de Verenigde Staten banen scheppen die anders goedkoper in Derde Wereldlanden zouden kunnen laten produceren een subsidie krijgen. Vorig jaar september, vlak voor hij werd herkozen, riep Obama op tot een "nieuwe economische patriottisme" en herhaalde hij zijn voorstel om bedrijven te belonen die "in Amerika investeren."
Van dergelijke subsidies is het niet gekomen, maar dezelfde president nam bijna drie jaar de tijd om handelsverdragen met Colombia, Panama en Zuid-Korea te ondertekenen, terwijl hij ze van zijn voorganger, de Republikein George W. Bush, min of meer op een presenteerblaadje aangeboden had gekregen. De vakbonden waren namelijk ontevreden. Die vreesden de concurrentie van Zuid-Korea autofabrikanten en eisten dat Amerikaanse producenten werden gecompenseerd. Ook kwam er meer geld voor Amerikaanse fabrieksarbeiders die als gevolg van 'globalisering' hun baan verliezen. (Ja,
dat bestaat echt.)
Volgend jaar zijn er in Amerika al weer tussentijdse verkiezingen. Dan kan Obama moeilijk aankomen met een handelsverdrag waarvan zijn eigen achterban vreest dat het Amerika vooral banen gaat kosten. Wat de Amerikanen betreft moet het verdrag er dus zo snel komen dat iedereen het volgend jaar november al weer is vergeten. En dat met de Fransen aan tafel die eigenlijk helemaal geen verdrag willen.