De kern van het nieuwe boek van Derk Jan Eppink, Eurorealisme, staat aan het begin en aan het eind. Maar daartussen krijgen we wel verdraaid veel leerzame en ook vermakelijke anekdotes over het Europese bedrijf gepresenteerd, waarover Eppink met humor, afstandelijkheid, ironie en soms ook wel met sarcasme boeiend kan schrijven.
Eppink is – zoals de ondertitel van het boek als aangeeft – voor een “Europa van natiestaten”. Dat is dus géén federaal Europa, ook niet een vaag soort Europa dat, hoewel men het woord “federaal” vermijdt, toch daar naartoe rommelt. Eppink is duidelijk: we moeten niet de ever closing Union hebben, maar de ever looser Union. De natiestaat, de nationale soevereiniteit, dient overeind te blijven.
De EU, het monster dat in feite de Europese geest vernietigt, moet het veld ruimen. Dat zal nog niet gemakkelijk zijn, want de Europese Unie heeft de attributen van statelijkheid aangenomen. “Als onafhankelijk land bestaat Nederland eigenlijk haast niet meer” (p. 8), schrijft Thierry Baudet in het voorwoord.
De Tweede Kamer is een bijwagen van Brussel geworden. Weliswaar zijn de plannen voor “De Verenigde Staten van Europa” in de ijskast verdwenen, maar zonder het zo te noemen worden die toch verwerkelijkt. Baudet stelt de zaak op scherp in het voorwoord:
“Willen wij, Nederlanders, Fransen, Duitsers nog onze eigen staat hebben? Willen wij, erfgenamen van Johan van Oldebarnevelt en Rembrandt, een lánd zijn, een natie, een eigen politieke sereniteit hebben, onze eigen geschiedenis maken, onze eigen verhalen vertellen, onze eigen beslissingen nemen? Of willen we dat geleidelijk opgeven en laten verwateren om vervolgens op te gaan in een institutioneel en bureaucratisch geheel waarin onze taal, onze democratie, onze economie en onze sociale samenstelling, ons rechtssysteem, ons belastingstelsel, ons onderwijs, enzovoorts, onderworpen zijn aan een Europees besluitvormingsproces en Europese regels en richtlijnen?” (p. 10).
Eppink benadrukt dat wie tegen de EU is niet tegen “samenwerking” behoeft te zijn. Die samenwerking dient echter wel gebaseerd te zijn op de instelling die de basis is voor democratische legitimiteit, namelijk de natiestaat.
Ook kan men heel goed “internationalist” zijn en tevens realist (p. 168). Gezonde concurrentie tussen machtscentra heeft een meerwaarde, zoals de geschiedenis van Europa heeft bewezen. “Als zo’n beetje het enige continent op aarde heeft Europa zich nooit onder centraal gezag laten stellen” (p. 170).
Pogingen daartoe door Karel de Grote, Karel V, Napoleon en Hitler hebben steeds schipbreuk geleden. Ook met de EU zal dat gebeuren. De spanningen binnen de EU vat Eppink samen als “Oost-Westconflict” en “Noord-Zuidconflict”. Het eerste conflict gaat over migratie. Het tweede over de muntunie.
De Europese Raad van regeringsleiders is het “vrijwel over niets meer eens” (p. 170). Zijn eigen model is dat van een samenwerking tussen natiestaten rondom het model van een open en vrije markt op basis van wederzijdse erkenning van producten.
Politiek doel voor de naaste toekomst: “stokken steken in de wielen van de EU-machinerie die meer macht naar Brussel zuigt” en voor wie dat “te negatief” klinkt: “voorstellen uitwerken die juist bevoegdheden doen terugkeren naar natiestaten”. Dit is “Europees realisme”.
Eppink maakt een onderscheid tussen het “hervormen van de EU” en zijn eigen Europees realisme. De EU van binnenuit hervormen is altijd op een fiasco uitgelopen. Het hervormen van de EU betekent namelijk bijna altijd meer EU. Wie in Brussel minder EU bepleit is een ketter (p. 38). Wat dient dan wel te gebeuren?
De eindtermen van Eppink’s project zijn dus relatief eenvoudig te formuleren. Het leeuwendeel van het boek geeft ons een idee van de carrière van de schrijver die heen en weer pendelde tussen journalistiek en het deel uitmaken van de Brusselse bureaucratie.
Dat levert in beide gevallen mooie verhalen op. Zoals over Guy Verhofstadt, in de ogen van Eppink: een opvliegende dictator die als kritisch over hem geschreven wordt niet aarzelt de hoofdredacteur van de krant te bellen om het ontslag te eisen van de columnist (p. 31).
Toch is Eppink niet onverdeeld negatief over Verhofstadt. Verhofstadt is weliswaar een Europees federalist, maar hij is daar tenminste eerlijk over. De meeste anderen gaan ook die richting uit, maar ze maskeren het: “ze doen net alsof het niet zo is” (p. 44).
Eppink heeft ook voorkeuren die een beetje bezijden die van het mainstream journaille liggen. Zo is hij positief over Trump. Trump is een zeer succesvol ondernemer en dan kan je om te beginnen je eigen broek ophouden.
Niet iets dat men vaak leest in De Volkskrant of NRC Handelsblad. Toch heeft Eppink voor beide kranten gewerkt en zijn relaas over zijn aanstelling en ontslag bij die kranten als columnist geven je veel informatie over hoe de krantenredacties van de mainstream kranten worstelen met “diversiteit”.
Eppink geldt voor De Volkskrant en voor NRC Handelsblad als “rechts”. Zo iemand moeten ze (denken ze) in dienst hebben waarschijnlijk om nog iets van de schijn van pluriformiteit hoog te kunnen houden, maar helemaal van harte gaat dat niet.
Een andere voorkeur voor een groot politicus waarbij Eppink’s smaak afwijkt van de mainstream Nederlandse en Vlaamse journalist, is zijn bewondering voor de Tsjechische president Vaclav Klaus. Op 21 februari 2009 gaf Klaus een toespraak voor het Europees parlement in Brussel. Klaus zei:
In een normaal parlement steunt een deel van de parlementsleden de regering en een ander deel steunt de oppositie. In het Europees Parlement bestaat dat niet. Hier bestaat maar een enkele koers. Wie er anders over denkt, krijgt hier het etiket ‘vijand van de Europese integratie’ opgeplakt. Niet lang geleden leefden we in ons deel van Europa in een politiek systeem dat geen alternatieven toestond. En daarom geen parlementaire oppositie. Door die ervaring leerden we de bittere les dat er zonder oppositie geen vrijheid is (p. 45).
Eppink schrijft dat de parlementsleden schrokken. Dit hadden ze nog nooit gehoord. Sommigen liepen de zaal uit. Zorgelijk. Wat wel enige zorgen baart, is de overmacht aan eurofilie (of voorgewende eurofilie) waarmee Eppink en de zijnen in Brussel geconfronteerd zullen worden.
Het Akkoord van Marrakesh, zogenaamd om een “veilige, ordelijke en reguliere migratie” te faciliteren, werd op 18 april 2018 met een overweldigende meerderheid aangenomen in het Europees parlement: 516 voor, 137 tegen, 43 onthoudingen. Is er hoop?
Ook wijst Eppink erop dat zijn voormalige baas Frits Bolkestein (VVD) in 2003 de demografische groei van Afrika in kaart wilde brengen, waarover hij een speciaal debat wilde in het college van commissarissen. Summier onderzoek wees uit: de populatie beneden de Sahara zou verdubbelen en in sommige gevallen verdrievoudigen. In 2100 zal de bevolking in Afrika ruim 4 miljard zijn (nu 1 miljard). Nigeria zal in 2100 1 miljard inwoners tellen (hetzelfde als heel Afrika nu). Men spreekt van een demografische explosie (p. 51). Wat dat betekent voor de massamigratie, laat zich raden. Ondertussen weigeren de Europese bobo’s dit te bespreken en brandmerken iedereen die dat wel wil doen als “racist”.
Een belangrijk voorbeeld van een Europese politicus die leeft in deze zelfgecreëerde fantasiewereld, is de Nederlandse Frans Timmermans. Timmermans heeft de strijd aangebonden tegen wat hij noemt “mono-culturele staten”. Hij denkt dat “xenofoben en populisten” proberen dat soort staten te creëren. Eppink citeert de orakeltekst van Timmermans die ik ook al eens geanalyseerd heb, maar die toch altijd weer bij herlezing verrast. Timmermans zegt:
Diversiteit is het lot van de mensheid. Er is geen plek meer op aarde waar geen diversiteit zal komen. Europa wordt divers en de enige vraag is hoe we ermee omgaan. Mijn antwoord is ervoor zorgen dat onze waarden bepalen hoe we ermee omgaan. En niet onze waarden opgeven door diversiteit te weigeren. Als we dat niet doen, zal Europa niet langer de plaats van vrede en veiligheid blijven (p. 53).
Eppink zegt hierover:
“Timmermans ziet het ‘divers maken’ van de bevolking in Europa dus als een voorwaarde om geweld te voorkomen” en voegt toe: “Een absurde en eigenlijk gewoonweg schandalige stelling” (p. 53).
Eppink heeft natuurlijk gelijk. Maar hierover valt nog iets meer te zeggen dan hij doet. Ik doe een poging. “Diversiteit is het lot van de mensheid”, zegt Timmermans. Als dat zo is, waar maakt hij zich dan zo druk over? Dan hoeft hij zich toch helemaal geen zorgen te maken over “xenofoben” en “populisten”? Die zullen vanzelf wel in de maalstroom van het menselijke lot worden meegezogen. Maar kennelijk maakt Timmermans zich toch zorgen over dat lot.
Opmerkelijk is ook dat Timmermans helemaal niet aangeeft – hij kijkt wel uit – uit te leggen wat hij met die “diversiteit” bedoelt. Diversiteit aan talen, huidskleuren, culturele diversiteit – wat bedoelt hij eigenlijk? Hij wil toch niet de malle stelling verkondigen dat alle diversiteit mooi en nastrevenswaardig is? Dat zou namelijk onzin zijn. Een maatschappij met rovers en verkrachters is veel diverser dan een samenleving waarin onze justitie en politie erin is geslaagd meer mensen keurig binnen de lijntjes van de wet te laten lopen.
In ieder geval is er één soort van diversiteit waar Timmermans een gruwelijke hekel aan moet hebben, namelijk de diversiteit in Europa die gebaseerd is op diversiteit aan culturen van de natiestaten die Timmermans’ EU zo snel mogelijk wil afschaffen.
Hij zegt het niet, maar het soort diversiteit dat Timmermans voor ogen heeft, is de diversiteit die gaat ontstaan wanneer je landen het recht ontzegt normen aan te leggen voor wie men wel en wie men niet in de nationale gemeenschap wil opnemen.
Daar is Timmermans en de zijnen tegen. Hij wil dat iedereen die opeist dat hij toegang krijgt in een bepaald land die toegang ook werkelijk krijgt. Wie dat ontkent, is tegen “diversity”. En dan ga je in tegen het “lot van de mensheid”. Rationele argumenten tegen die open grenzen-politiek worden van tafel geveegd met diversiteitsretoriek.
Maar ook met onverbloemde bedreigingen. Want wat is die brutale en intimiderende verwijzing naar “vrede en veiligheid” die in Europa niet langer gewaarborgd zou zijn? Bedoelt Timmermans dat als wij baas willen blijven over het eigen territoir dat de mensen buiten de grenzen dan wel met geweld hun plaats in onze samenlevingen zullen komen opeisen? En dat we daarom maar beter van tevoren kunnen capituleren?
Dat zou potsierlijk zijn.
Nu kan men zeggen dat ik hiermee dingen lees in het mistige proza van Timmermans die hij helemaal niet heeft willen zeggen. Goed, maar wat wil hij dan wel? Wil hij wel iets? Of heeft hij gewoon goed klinkende termen uit het hoofd geleerd (diversiteit, gerechtigheid, pluriformiteit) en ontbreekt het hem aan rationeel vermogen om daarmee een coherent betoog op te bouwen? Eppink analyseert het niet slecht wanneer hij schrijft:
“Links Europa bouwde met de mantra ‘racisme, xenofobie en islamofobie’ een Berlijnse Muur tegen kritiek” (p. 54).
Eppink heeft ook het mechanisme van het cultuurmarxisme door. Dat is het verschijnsel dat de linkse elite het proletariaat als voorwerp van zorg heeft laten lopen om het ontstane vacuüm op te vullen met zelfbedachte nieuwe zielige groepen. En de nieuwe zielige groepen, dat zijn de migranten, de asielzoekers, de nieuwkomers. Eppink zegt het zo:
De progressieve elites riepen het Westen uit tot bron van rampspoed; nieuwkomers waren zielig en hadden per definitie gelijk (p. 56).
Het wollige stukje tekst van Timmermans mag dan gemeten met criteria van stilistische elegantie en rationele coherentie onbevredigend zijn, cultureel is het van belang. Het geeft aan wat de decadente cultuur is die greep heeft gekregen op de bestuurlijke elite in Europa. Eppink zegt het als volgt:
West-Europa heeft zijn christelijk-joodse identiteit weggecijferd ten behoeve van nieuwkomers. Een Leitkultur ontbreekt. Timmermans zegt dat diversiteit moet worden bepaald ‘door onze waarden’. Maar Europese elites, zowel politieke als intellectuele, laten die waarden juist eroderen. ‘Diversiteit’ blijft dus ongeleid. Nieuwkomers komen in een geestelijke leegte en planten hun eigen waarden. West-Europese politici planten slechts windmolens (p. 57).
Ik ben het hier helemaal mee eens. Ik heb wel een voorbehoud bij dat wegcijferen van die christelijk-joodse identiteit. Ik denk namelijk dat de mateloosheid van het christendom ten aanzien van liefde voor de “ander” debet is aan de verafgoding van vreemdelingen, waaraan onze culturele elite lijdt.
Dat Barmhartige Samaritanen-complex begint ons op te breken. Met heel Afrika als Samaria gaat Europa ten onder. En het treurige is dat onze elites tegen die collectieve zelfvernietiging niet protesteren. Zien ze het niet? Of denken ze “na ons de zondvloed”?
Eppink bespreekt ook de argumenten van de voorstanders van De Verenigde Staten van Europa. Het is in de Verenigde Staten van Amerika toch ook gelukt? Waarom dan niet in Europa. Eppink:
“De EU bestaat in meerderheid uit onafhankelijke natiestaten met elk een eeuwenoude geschiedenis, een eigen taal en een uitgesproken identiteit. Wij zijn geen volk – maar vele volkeren” (p. 75). Ook de reden waarom juist Guy Verhofstadt zo’n ijverige pleitbezorger is van het EU-denken wordt duidelijk in het boek van Eppink. België is geen natie. Het is een onderhandelingszone van 600 fiere gemeenten, elk doordrenkt van dorpspatriottisme, waarbij het nog altijd niet gelukt is van de Vlamingen en de Walen “Belgen” te maken (p. 75).
Eppink is kritisch over Timmermans, maar zijn kritiek op Juncker is vernietigend. Nog nooit heb ik iemand zo openlijk over het drankprobleem van Juncker horen spreken. Dat vindt men wel op internet, in Tweets en in chatgroepen, maar op papier had ik nog nooit gelezen:
“Vaak verscheen Juncker half teut voor de parlementaire commissie om als een ongedefinieerde brabbelaar voor zich uit te brabbelen. Aangezien liegen zijn zelfverklaarde gebruik was, hadden zijn woorden toch geen gewicht” (p. 79).
Wanneer we bedenken dat het gedrag van Juncker steevast wordt aangeduid als “rugpijn” en “zenuwtrekkingen” (p. 80), roept dat de vraag op naar de integriteit van de overige Europese regeringsleiders. Geeft het wel pas deze zaken te blijven afdekken?
Het is natuurlijk sympathiek wanneer onze koning de doodzieke burgemeester van Amsterdam Van der Laan (die aan kanker leed) ondersteunde, maar is het ook nodig dat Mark Rutte een dronken Juncker te hulp schiet en vervolgens tegenover de Nederlandse kiezer in alle kleuren ontkent wat hier aan de hand is?
Eppink fileert ook het rapport van Judith Sargentini over Hongarije. Eppink vraagt of het met de politieke benoemingen in België en zelfs ook Nederland zoveel beter is dan in Hongarije (p. 85)? Rapporteur Sargentini laakt “anti-Gypsyism” in Hongarije. Maar toen Slowaakse Roma in Gent opdoken in 1999 werden zij toch ook geweerd door de toenmalige regering Verhofstadt (p. 86)?
Het moge zo zijn dat Hongarije EU-regels negeert, maar wat te denken van Frankrijk dat al 14 jaar de begrotingsnormen van de euro-zone niet respecteert (p. 87)? Wordt niet Hongarije als kop van jut gehanteerd door Timmermans en Sargentini, omdat zij denken door een klein en onmachtig land te straffen zij hun discplineringsmaatregelen van de EU kunnen versterken?
Maar de strafsanctie tegen Hongarije zal verkeerd uitpakken, waarschuwt Eppink. Het verzet tegen Brussel zal groeien in Midden- en Oost-Europa (p. 87). Europees “unitair denken” moet “kritisch denken” in de marge drukken en stigmatiseren als “anti-Europees”, zegt Eppink (p. 99).
Nu is dit nog maar een deel van de 13 hoofdstukken waarin de schrijver zijn Europees realisme gestalte geeft. Ik heb bij het lezen van het boek veel geleerd, maar ik heb ook heel veel gelachen.