Een tentoonstelling in Frankfurt toont de twee kanten van de Parijse wijk Montmartre rond 1900: culturele snelkookpan en enorme armoede.
Tegenwoordig is Montmartre een tot cliché verworden begrip. Stromen toeristen lopen er de heuvel op om te genieten van het uitzicht vanaf de Sacré Coeur, of om zich te laten schilderen op de Place du Tertre. Montmartre, dat is ook de Moulin Rouge: oh la la meisjes die hun benen hoog opgooien, dat is de romantiek van een wild nachtleven.
Dranklokalen
Maar ooit was er een heel ander Montmartre: een armoedige buurt, waar talloze kunstenaars uit heel Europa zich vestigden omdat het hier goedkoop en vrij leven was. Met name in het hoger gelegen gedeelte, met zijn doolhof van steegjes en steile straatjes, tierden prostitutie en criminaliteit welig en durfde de politie zich nauwelijks te vertonen. De burgermoraal gold hier niet: zo was er eind negentiende eeuw al een café voor lesbiennes.
Geen wonder dus dat de wijk een grote aantrekkingskracht had op kunstenaars, waaronder velen die later wereldberoemd zouden worden, zoals Pablo Picasso, Vincent van Gogh, Amedeo Modigliani en Henri de Toulouse-Lautrec. Het is de tegenstelling tussen deze twee beelden, die van het fotogenieke nachtleven en die van de rauwe armoede, die centraal staat in de tentoonstelling Esprit Montmartre in de Schirn Kunsthalle in Frankfurt.
Montmartre lag destijds aan de rand van Parijs en was grotendeels ontsnapt aan de grote verbouwing van de stad onder Georges-Eugène Haussmann. Fotos van de wijk van rond 1900 doen denken aan beelden van Aziatische of Zuid-Amerikaanse metropolen van vandaag: een verzameling lukraak gebouwde hutjes en huisjes, ingeklemd tussen oprukkende appartementscomplexen. Omdat de wijk lange tijd buiten de stadsgrenzen had gelegen, waren er veel cafés alcohol was buiten de stadgrenzen van Parijs namelijk goedkoper. Niet dat het Parijs aan cafés ontbeerde overigens: de stad had rond de eeuwwisseling de meeste dranklokalen per hoofd van de bevolking van heel Europa.
Circusartiesten en hoeren
Net zoals in een opkomend land als India nu, leden in die tijd grote delen van de Parijse bevolking onder ziekten en zware werkomstandigheden. De levensverwachting was daarom erg laag. En ook al steeg de algemene welvaart snel, aan de onderkant van de maatschappij profiteerden velen daar niet van ook dat klinkt bekend. Het borrelde dus enorm onder die arme volksmassas, die dagelijks geconfronteerd werden met de om hun heen snel toenemende rijkdom dit was immers ook de tijd die we nu kennen als de Belle Epoque, van een opkomende burgerij en van een rijk uitgaans- en cultuurleven. Het gevolg was dat er constant relletjes, stakingen en opstootjes plaatsvonden en de dreiging van een revolutie altijd aanwezig was, zoals die in 1871 tijdens de Parijse Commune al eens had plaatsgevonden.
Het was tegen deze maatschappelijke achtergrond dat veel kunstenaars in Montmartre actief waren. Want zelf hadden ze ook niet veel te makken. Ze leefden vaak in krotten, waar het in de zomer bloedheet was en in de winter ijskoud. Zo ontving Picasso op hete zomerdagen zijn bezoekers in zijn atelier, gekleed in niets meer dan een sjaal. In de winter was het dan soms weer zo koud, dat theeresten in kopjes s ochtends vroeg bevroren bleken. Schilders als Modigliani en Maurice Utrillo gaven hun werk weg voor wat alcohol en een maaltijd, op zijn best voor een paar francs.
Buitenstaanders die ze zelf waren, schilderden veel schilders vaak andere outcasts, zoals circusartiesten, armen en hoeren. Vrouwen hadden het extra zwaar in die tijd, als ze tenminste zelf de kost moesten verdienen. Ze ontvingen minder dan de helft van een mannensalaris en dat hield al niet over. Om te overleven, gingen velen de prostitutie in, of boden zich aan als schildersmodel (al was de grens tussen die twee niet altijd even helder). In de jaren rond 1890 boden op de wekelijkse markt voor schildersmodellen op de Place Pigalle niet minder dan 600 meisjes en jonge vrouwen hun diensten aan.
De unieke samenballing van artistiek talent in de wijk zorgde voor een enorme artistieke productie en voor een pijlsnelle artistieke ontwikkeling. Tekenend in dit opzicht zijn enkele schilderijen van Van Gogh die hier hangen. De schilder kwam in 1885 naar Montmartre, maar hij verliet het alweer relatief snel (na twee jaar) omdat hij het leven in de stad verafschuwde.
Kitsch
Maar in die korte tijd veranderde hij zijn stijl sterk: de tentoongestelde werken van 1885 en 1886 (Le moulin Le blute-fin en La Guinguette) zijn nog geschilderd in de donkere kleuren die hij in Nederland gebruikte en hebben een wat brave, houterige, zelfs een beetje een kitscherige techniek. Een doek uit 1887 (Montmartre: derrière le moulin de la Galette) valt op door een veel lichtvoetiger, luchtiger kleurgebruik en het unieke, expressieve schilderhandschrift dat we kennen van Van Goghs latere werken als De zonnebloemen en Sterrennacht.
De culturele bloeitijd van Montmartre duurde niet erg lang. De opkomst lag rond 1885, tegen 1910 waren de meeste kunstenaars alweer naar elders vertrokken, dan wel dood. Het unieke ecosysteem dat de wijk voor kunstenaars zo vruchtbaar had gemaakt was toen grotendeels verdwenen: de toenemende populariteit van de cabarets en de faam die Montmartre als kunstcentrum had opgebouwd trokken een bourgeois publiek naar de wijk, waarop de krotten verdwenen en plaatsmaakten voor duurdere woningen en de wijk een normaal onderdeel van Parijs werd. Gentrificatie avant la lettre kortom. Sindsdien maken toeristen er de dienst uit en moeten we het doen met de herinneringen. Gelukkig hebben we de schilderijen nog.
Esprit Montmartre. Die bohème in Paris um 1900, Schirn Kunsthalle Frankfurt. Nog tot 1 juni.