You can't have one without the other.
Meer dan de helft van de gemeenteraadsleden is van mening dat burgers best meer kunnen doen in hun gemeente. Parken en plantsoenen onderhouden zou een prima voorbeeld zijn van goed burgerschap en een uitnemend voorbeeld van de participerende maatschappij. Natuurlijk hebben die raadsleden gelijk.
En weet u wat; gezien de kleine vergoeding die de raadsleden ervoor krijgen, geven ze zelf het goede voorbeeld. Zij stellen zich dienstbaar op naar de gemeenschap. Maar ze kunnen niet hetzelfde van burgers verwachten, als ze niet tegelijkertijd belastingverlagingen bepleiten. Maar goed, dat is het gebruikelijke verhaal. Niets nieuws.
Waar beduidend minder aandacht voor is - en wat hard gekritiseerd zou moeten worden - is dat een kwart van de raadsleden de participatiesamenleving in geen enkele vorm ziet zitten. Met wat voor mensen hebben we dan te maken? Wie kan er tegen meer inzet en betrokkenheid van burgers bij hun leefomgeving zijn, ook als er bijvoorbeeld belastingverlagingen tegenover staan? Ik verdenk die tegenstanders van een gevaarlijk etatisme.
Maar hoewel ik de participatiesamenleving een prima idee vind, deel ik er, met de tegenstanders van het plan, wel een zekere afkeer tegen. Niet vanwege de inhoud, maar door de manier waarop de term nu productief wordt gemaakt als panacee voor al onze problemen. Onmiddelijke bezuinigingen zijn gemakkelijker te realiseren dan de participatiesamenleving waarin een terugtredende overheid de samenleving aan de burgers teruggeeft.
Als we morgen zouden stoppen met de plantsoendienst, zien de plantsoenen er aan het eind van de zomer uit als het Barre Land. Burgers zijn echt niet te min om de handen uit de mouwen te steken voor hun eigen buurt, maar die betrokkenheid moet groeien. Dat duurt, na decennia van overheidsinmenging, enige jaren. De transformatie is niet gereed als de bezuiniging is geboekt.