Pim Fortuyn, Theo van Gogh, Martin Bosma: Gerard Reve, Gerard Reve, Gerard Reve.
Via de 'NSB-vlag' voor het raam van een PVV-Kamerlid vallen voor NRC-columnist Bas Heijne alle puzzelstukjes samen: het is allemaal de schuld van Gerard Reve.
Als er ooit een geschiedenis van nieuw-rechts populisme wordt geschreven, dan mag daarin de grootste invloed niet ontbreken: Gerard Reve. De taal van de huidige politieke revolte is doordrenkt van reviaanse ironie het half ironisch, half serieus sarren van die brave progressieve weldenkenden met hun humorloze bedilzucht en morele zelfgenoegzaamheid. Ze moesten een brandende poppenwagen je kutwerk binnenrijden, luidt de favoriete zin van veel revianen. Daar zit het allemaal in die hyperbolische agressie die echte woede uitdrukt, maar tegelijk ook komische onmacht. De ironie van Reve, altijd maar half ironisch, heeft zich nu in het publieke domein genesteld. Theo van Gogh, die de Goddelijke Kale Fortuyn mocht influisteren, was een groot Revefan. Martin Bosma vindt Reve de grootste schrijver. Het beste van GeenStijl druipt van reviaanse ironie.
Heijne heeft echter een manier gevonden om te achterhalen wat deze mensen écht vinden: naar het buitenland kijken. Daar bestaat namelijk geen Gerard Reve en zegt men als gevolg nog gewoon wat men vindt, zonder ironie:
De huidige populistische partijen in Europa missen die fijne reviaanse ironie. Ze zijn pijnlijk humorloos. Dit is ons land, luidde de slogan van het Vlaams Belang bij de laatste verkiezingen. Mut zur Heimat! kopt de Oostenrijkse FPÖ. Je kunt er van vinden wat je wilt, eerlijk is het wel. In Nederland is ironie een middel geworden om niet te hoeven te zeggen wat je bedoelt, om niet op een overtuiging betrapt te kunnen worden.
En zo klopt het allemaal weer in het hoofd van de NRC-columist.