Het zal niemand ontgaan zijn dat er veel discussie is over ons pensioenstelsel.
Op 14 januari mengde het wetenschappelijk instituut van het CDA zich in het debat met een rapport getiteld Naar een solide en solidair pensioenstelsel. Er wordt veel in besproken maar de kern gaat over hoe de pensioenopbouw zou moeten verlopen. In collectieve fondsen is er met die opbouw namelijk iets vreemds aan de hand. In de eerste jaren verloopt die opbouw minder snel dan je op grond van de waarde van de ingelegde premies zou verwachten. In de latere jaren is het omgekeerde het geval. De waarde van je aanspraak heeft dus geen rechtstreekse relatie met wat je hebt ingelegd. Nu is dat geen probleem als je braaf veertig dienstjaren maakt en premies betaald. Op zon modelwerknemer is deze zogenaamde doorsneesystematiek gebaseerd. Wat je in je jonge jaren teveel betaalt, wordt gecompenseerd door wat je later krijgt van de jongeren van dat moment. Maar als je vroegtijdig stopt met opbouwen door al dan niet vrijwillig verlies van je baan dan komen jouw premies dus ten goede aan iemand anders. Je pensioenaanspraak is lager dan wat je op grond van wiskundige logica zou verwachten.
Iemand die na 22 jaar werken en premies afdragen stopt, krijgt wellicht maar 45% van het pensioen dat hij zou krijgen indien hij zou doorwerken tot 65 jaar. Uitgaande van 40 werkzame jaren zorgen de resterende 18 jaar nog voor 55% opbouw. Hoe scheef deze verdeling is hangt onder andere af van iemands salarisontwikkeling. Navrant genoeg profiteren mensen met stijgende salarissen meer van de doorsneesystematiek dan werknemers met een meer vlakke loonontwikkeling.
Het zou eerlijker zijn de opbouw van de pensioenaanspraak echt te koppelen aan de waarde van de ingelegde premies. De opbouw van die aanspraak gaat dan harder in de vroege jaren van het werkzame leven. De simpele reden is dat de ingelegde premies van die vroege jaren veel meer tijd hebben om te groeien (rente op rente) dan de premies die in latere jaren worden ingelegd.
Laten we eens aannemen dat om een bepaald gewenst pensioen voor een X aantal jaren te kunnen uitkeren er een pensioenpot moet klaarstaan van 500.000. Hoeveel moet je jaarlijks inleggen om dit te bereiken? Dat hangt af van het rendement dat het fonds maakt en het aantal jaren dat er wordt ingelegd. Uitgaande van een gemiddelde van 5% en 40 jaar wordt het doel behaald met een jaarlijkse inleg van 4139,08. Het maken van dit soort berekeningen is het dagelijkse werk van actuarissen. Al diegenen zonder verstand van actuariële berekeningen moeten mij maar op mijn woord vertrouwen dat het klopt. Stel nu echter dat de werknemer in kwestie er al na één jaar de brui aangeeft. Welke aanspraak heeft hij dan?
Als we aannemen dat die eerste (en enige) inleg aan het einde van het jaar gebeurt dan heeft die inleg 39 jaar de tijd om te groeien en bereikt een waarde van 27.751,50. Dat is 5,55% van de 500.000 die hij zou hebben met 40 jaar werken en premies inleggen. In één jaar (2,5% van de opbouwperiode), bouwt hij dus al een aanspraak op van 5,55%. Als hij na twee jaar zou stoppen is de pot aan het eind ongeveer 10,84% van het half miljoen. En na 22 jaar zou hij rond de 77% zitten.
Bij dit alles geldt dat hoe hoger het veronderstelde rendement, hoe sneller de opbouw in de eerste jaren verloopt. De opbouw van de aanspraak zwakt af met het toevoegen van meer dienstjaren (en dus premies) omdat latere premies minder tijd hebben om te groeien. Het werkt dus omgekeerd aan hoe de opbouw nu loopt in collectieve regelingen. Die opbouw is nu progressief en neemt toe met het verstrijken van de jaren maar is in het voorbeeld degressief. De hier getoonde pensioenopbouw is, zoals het CDA rapport het treffend typeert actuarieel neutraal.
Uiteraard is de invoering van zon nieuw systeem een politiek probleem. Want hoe ga je het invoeren? Nu ineens alles herrekenen op basis van bovenstaande principes heeft allerlei herverdelingseffecten tot gevolg. Er is zoals het rapport aangeeft een overgangstijd nodig.
Maar ondanks complicaties die dat met zich meebrengt is er veel voor te zeggen om het zo te gaan doen. Het zorgt voor een eerlijker relatie tussen de premies die zijn ingelegd, en de pensioenaanspraak die is opgebouwd. Mensen die om wat voor reden ook (tijdelijk) stoppen met premies inleggen worden daar niet onredelijk voor gestraft. Het doet meer recht aan de grillige carrièrepaden die veel mensen tegenwoordig hebben.
Het CDA rapport zal voor diegenen die volledige individuele keuzevrijheid willen niet ver genoeg gaan. En er is ook veel voor te zeggen om iets te doen aan de verplichte collectieve winkelnering bij de bedrijfstakpensioenfondsen. Maar ook in de huidige setting is het goed om meer af te gaan op wiskundige objectiviteit en minder op perverse solidariteit.
Ewoud Jansen, Econoom en publicist. Twitter: @ewoudjansen