De toename van de uitgaande straling aan de top van de atmosfeer (OLR) tussen 1950 en 2010 van 232 tot 238 W/m^2 volgens NOAA metingen.
Bijsluiter: Gemakzuchtige lezers kunnen deze 'posting' beter overslaan.
Mijn 'posting',
'Eindelijk empirisch bewijs voor menselijke broeikashypothese?', waarin ik Arthur Rörsch uitvoerig aan het woord liet, heeft veel discussie losgemaakt onder respondenten, zowel van de kant van de voorstanders van de menselijke broeikashypothese (AGW Anthropogenic Global Warming) als van de tegenstanders.
Arthur Rörsch zèlf heeft zich een beetje afzijdig gehouden van die discussie. Maar hij achtte nu het moment gekomen om op een aantal hoofdpunten daarvan in te gaan.
Ik geef hem daartoe gaarne de gelegenheid.
Arthur Rörsch:
Wie is verantwoordelijk voor de uitspraak: The science is settled'?
Of 1 februari 2007 presenteerde de leiding van het VN-Klimaatpanel (IPCC), die bestaat uit overheidsvertegenwoordigers van de lidstaten met een wetenschappelijke achtergrond, te Parijs haar 'Summary for Policymakers' (SPM). Deze is gebaseerd op de lijvige rapporten van vier werkgroepen, die de bouwstenen vormen van het vierde 'Assessment Report' (AR4) van het IPCC. Bij de presentatie voor de pers zei de woordvoerder: 'The science is settled.' Het is nu voor meer dan 90 % zeker dat de door mensen veroorzaakte uitstoot van CO2 verantwoordelijk is voor meer dan 50% van de opwarming die sinds 1950 heeft plaatsgevonden. De vertegenwoordigers van de lidstaten haastten zich naar huis en gaven de daarop volgende week overeenkomstige voorlichting in hun land.
Van de vier rapporten is voor de wetenschap alleen die van Werkgroep 1 (WG1) van belang, getiteld: 'The scientific base. De concepten daarvan werden in de loop van twee jaar ook door een honderdtal onafhankelijke wetenschappers bestudeerd en besproken. Zij vonden in het een na laatste conceptrapport geen bewijs voor de stellingname van de SPM-schrijvers, maar zagen hun conclusie wel reeds aankomen. Daarom presenteerden zij op 2 februari 2007 te Londen hun alternatieve rapport: 'The Independent Summary for Policymakers' (ISPM). In principe gebruikten de opstellers van de ISPM dezelfde wetenschappelijke informatie uit het ontwerp-verslag van WG1 als de SPM-opstellers, maar zij haalden ook een aantal publicaties uit de officiële wetenschappelijke literatuur aan, die bewust door de opstellers van het WG1-rapport waren genegeerd. Een uitgebreid verslag van het negeren van wetenschappelijke informatie is door McIntyre opgesteld waarin alle tegenwerpingen van de critici van de AGW-hypothese zijn vermeld, die officieel onder de aandacht van de leiders van WG 1 werden gebracht, en de reactie die deze leiders daarop gaven. Dat is dus twee jaar vóór Climategate gebeurd. Bij Climategate kwam naar voren dat slechts een klein groepje wetenschappers, die vooral elkaar citeerden, hebben bepaald wat wel en niet in het rapport van WG1 mocht staan.
Er is een schrijnend voorbeeld te geven van een jonge Nederlandse onderzoeker die mij in 2006 al advies kwam vragen hoe te reageren op de onbenullige referee-rapporten op grond waarvan zijn manuscript werd geweigerd bij de tijdschriften waarbij genoemde WG1-kern de dienst uitmaakt. Mijn advies was: blijven leuren bij andere tijdschriften en uiteindelijk is het gelukt om zijn onderzoek in een serieus wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd te krijgen ('Geophysical Research Letters'). Men kon er uiteindelijk niet omheen. Maar in het ontwerp-rapport van WG1, waarop SPM 2007 was gebaseerd, wordt het nog niet vermeld. Wel in de uiteindelijke versie van WG1 die een half jaar na SPM verscheen, maar daarin deden de hoofd-editors van WG1 het af met een onbenullige alinea, zonder raadpleging van de eigen achterban. Dat blijkt dus uit de correspondentie die met Climategate in de openbaarheid is gekomen.
De discussie over de manuscripten van WG1 heb ik van het begin af aan gevolgd en helaas zijn er meer van dit soort akelige voorbeelden te geven. Het is op zich opmerkelijk dat het SPM zijn conclusie The science is settled (90 %), baseert op een ontwerp-rapport dat geen behoorlijke referee-procedure heeft doorlopen. En dat in het uiteindelijke eindrapport, toch wel een aantal publicaties is vermeld, zonder degelijk commentaar, dat de 'science is not settled'.
Tenslotte, in de weerwoorden op mijn reactie op de verschillende punten die Wight aanvoert, heb ik nog geen reactie gezien die er op wijst dat iemand overtuigend heeft weerlegd dat de AGW-hypothese nog steeds slechts is gebaseerd op circumstantial evidence, die zeer bedrieglijk kan zijn.
In de voortgaande discussie is punt 5 van Wight van belang. Dit houdt in dat de uitstraling naar het heelal zou zijn afgenomen dat daaruit zou blijken dat de warmte ergens moet zijn gebleven, dus tot opwarming van het oppervlak aanleiding moet hebben gegeven.
Zoals ik eerder opmerkte,
de uitstraling ('Outgoing Longwave Radiation') is gedurende de laatste 50 jaar toegenomen. Dit wijst inderdaad, zoals iemand opmerkte, op opwarming van het systeem, maar door welke oorzaak? Omdat de optische dichtheid in de atmosfeer is toegenomen door de CO2 toevoeging? Of omdat meer zonne-energie in het systeem is doorgedrongen? Meer uitstraling wijst er eerder op dat de totale optische dichtheid van het systeem is afgenomen, ondanks de CO2-toename, omdat de waterhuishouding heeft ingegrepen.
Hier ligt mijns inziens op dit moment het zwaartepunt van de wetenschappelijke discussie. De wetenschapper die het alternatief niet durft overwegen dat CO2 slechts een kleine of geen effect heeft op de werking van het aardse broeikaseffect, zet een rem op onze kennisvermeerdering hoe nu precies het aardse broeikaseffect werkt. De klassieke klimatologie (vóór 1965) had een goede verklaring voor hoe de aardse broeikas werkt, zonder wezenlijke invloed van CO2. Ik zuig die argumentatie echt niet uit mijn duim. Daarna is het spookverhaal van de invloed van CO2 opgekomen. Dat zoals gezegd, slechts op 'circumstantial evidence' is gebaseerd.
Tot zover Arthur Rörsch.
Wat betreft de opmerking van NN dat Rörsch zich geen oordeel over het gewicht van wetenschappelijke argumenten in de klimatologie zou mogen aanmeten omdat hij maar een geneticus is, het volgende. Hij is opgeleid in Delft (1951-1956) als process engineer met de basisprincipes van gecombineerde stof- warmte overdracht, waaruit ook de werking van ons klimaatsysteem wordt afgeleid. Daarnaast weet hij van jongs af aan iets van straling. Als wetenschappelijk bestuurder in de RvB TNO heeft hij kennis gemaakt met de meest uiteenlopende disciplines. Van 2002 tot heden heeft hij zich geworpen op de studie van de klimatologie zelf. Dat is waarschijnlijk langer dan waarop menig hedendaags klimatoloog in zijn universitaire opleiding kan bogen.