Thomas Piketty en vermogensongelijkheid.
Ik kan niet goed inschatten of Thomas Piketty echt een hype is. Onder schrijvende mensen en zeker onder mensen die min of meer serieus met economie bezig zijn, is hij in ieder geval een fenomeen. Hij wordt nu al vergeleken met Adam Smith en Karl Marx en persoonlijk had ik verwacht dat-ie op Goede Vrijdag een ongelukje zou krijgen om met Pasen te verrijzen. Zo groot lijkt zijn impact, zo lyrisch zijn aanhangers en zo stil de niet-Keynesianen. Komt allemaal door Piketty's lijvige boek 'Capital in the twenty-first century'.
Een stukje uit een prima samenvatting:
Wat Piketty laat zien met de analyse van al die reeksen cijfers is dat de periode tussen grofweg 1910 en 1950 een uitzondering is in de geschiedenis van het kapitalisme. In die jaren was de ongelijkheid, zowel in inkomens als vermogens, kleiner dan daarvoor. De oorzaak: twee wereldoorlogen, de Grote Depressie en de wederopbouw. De oorlogen en depressie tastten de bezittingen aan: bedrijven, huizen, aandelen en grond werden minder waard. Spaargelden verdampten door hoge inflatie.
De wederopbouw richtte de letterlijk en figuurlijk kapotgeschoten economieën weer op. De belastingtarieven waren sterk progressief, de vakbeweging kwam op, verzorgingsstaten zagen het licht. Door die grote gebeurtenissen daalde de ongelijkheid. Ofwel, in Piketty's termen, de economie groeide harder dan het rendement op kapitaal. Dat betekent vanzelf dat een groter deel van de totale economische koek aan de factor arbeid toeviel.
Die ontwikkeling is daarna weer omgedraaid, vooral sinds de jaren tachtig. Belastingen op vermogens en winsten gingen omlaag, liberalisering maakte het mogelijk kapitaal elders in de wereld te stallen, op zoek naar de laagste tarieven. Mensen met gewone banen profiteerden daar niet van en ontvangen zo een steeds kleiner deel van de economische vruchten. De factor arbeid verliest dus weer. Terwijl een zichzelf versterkend proces vermogenden met aandelen, exorbitante managerssalarissen, eigen bedrijven, patenten of ander bezit steeds rijker maakt.
Dit lijkt een goed onderbouwde analyse voor de stelling dat de rijker steeds rijker worden; vermogen groeit sneller dan de economie, waardoor vermogen een steeds groter deel van de taart inneemt, ten koste van arbeid. Ten koste van de gewone man, zoals men dat populistisch placht te zeggen.
Weet u, ik heb het boek, zoals de meeste mensen die erover schrijven, nog niet gelezen. Kan ook niet, want de laatste keer dat ik keek, was het uitverkocht. Een dikke pil over economie. Uitverkocht. Hoe dan ook, ik neem aan dat het waar is wat Piketty beweert: de rijken worden rijker. Maar ik kan de gedachtensprong naar totale Krugmaniaanse hysterie niet maken. Volgens Krugman (en Piketty) ondermijnt vermogensongelijkheid de fundamenten van democratische samenleving. Daarom is het onwenselijk.
Als dat verband stand houdt, is het inderdaad onwenselijk. Maar ik weet niet of dat verband er wel is. De geschiedenis geeft in ieder geval geen duidelijke aanwijzingen. Voor de jaren zeventig was er in tijden van grote vermogensongelijkheid geen democratie zoals we die nu kennen. Tussen 1910 en 1980 slinkt de ongelijkheid, daarna nam ze weer toe. Maar bij mijn beste weten hebben we al drie decennia democratie in de beschaafde wereld. En in ieder geval in Nederland (de Verenigde Staten zouden wel eens een ander verhaal kunnen zijn) zie ik de democratische orde niet kapot gaan door de terreur der rijken. Vermogensongelijkheid kan best zijn toegenomen, maar ik vraag me af of het een apocalyptische kracht is die samenlevingen splijt.
Ten slotte is het ook niet zo erg dat de rijken rijker worden, als de mensen daaronder er ook maar op vooruit gaan. En dat is precies wat in Nederland gebeurd is. Als het tegendeel waar was en het allemaal een zero-sum game was, hadden we inmiddels een revolutie mogen verwachten.