Nederlandse (sterke twijfel) mannen tussen de 25 en 45 jaar worden steeds minder actief op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om mannen die niet willen of kunnen werken. Hoe kan dat nou? Het CBS staat voor een raadsel. Waar in het begin van 2009 nog slechts 4,6 procent van de mannen in die leeftijdscategorie nog onder de noemer 'kan of wil niet werken' viel, is dat exact tien jaar later opgelopen tot 8 procent. Deze groep valt in de wereld van de statistiek niet onder 'werkloos', om de simpele reden dat zij niet naar een baan zoeken of geen baan zouden kunnen krijgen. We hebben het dus over studenten en uitkeringstrekkers, waarvan een klein deel gewoonweg arbeidsongeschikt is.
Het gaat hier dus niet om werkloosheidscijfers en eigenlijk zegt die hele categorie niet zoveel. Het is in dat geval beter om te kijken naar het totaal aan
onbenut arbeidspotentieel: dit categorie omvat eigenlijk iedereen die direct beschikbaar is of heeft gezocht naar werk; en de categorie 'wil/kan niet werken'.
Onbenut arbeidspotentieel omvat: 'gezocht, niet beschikbaar' (141.000); 'beschikbaar, niet gezocht' (231.000); werkloos (343.000) en onder 'deeltijd' 'wil meer uren werken' (368.000). Dat vormt zo'n 1,1 miljoen mensen aan onbenut arbeidspotentieel.
Het frappante is echter dat 'wil niet werken' en 'kan niet werken' op één hoop worden gegooid. Alsof iemand die een hand en een been mist in dezelfde categorie hoort als drukke studenten, statushouders en simpele luilakken?
Iedereen met een beetje besef van maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren kan de puntjes wel verbinden: 25- t/m 45-jarige mannen die minder deelnemen in de arbeidsmarkt in een periode van 2009 t/m 2019. Mag u raden wat de grootste demografische factor van die 129.000 statushouders is en hoeveel daarvan, om wat voor reden dan ook,
niet werkzaam zijn. Alstublieft: