Hoe stellen de regeringsleiders zich eigenlijk het einde van de schuldencrisis voor?
Na afloop van de Europese Raad stonden de Europese regeringsleiders enthousiast met de slotverklaring te zwaaien. Het voortbestaan van de Euro was gewaarborgd, Griekenland was gered!
Het is nauwelijks voorstelbaar dat de regeringsleiders zelf in hun optimistische verklaringen geloven. De kans dat Griekenland op korte termijn weer in staat zal zijn in financiele zin de eigen broek omhoog te houden, is al gering. De kans dat de Europese schuldencrisis met deze vierde reddingsoperatie in vijftien maanden tijd de teller staat inmiddels op bijna 400 miljard nu eindelijk bedwongen is, is nihil. Het is een pleister op de bloedende wonde, meer niet.
Met de tweede Griekse reddingsoperatie is de schuldencrisis in de eindfase belandt. Omdat herstructurering van hun bestaande schulden momenteel blijkbaar onbespreekbaar is, zullen Ierland en Portugal op zeker moment onvermijdelijk opnieuw met de pet in de hand naar hun mede-lidstaten moeten. In de tussentijd komen Spanje en Italie steeds dichter bij de gevarenzone. De vorig jaar gelanceerde reddingsfondsen, samen 750 miljard groot, zijn nauwelijks toereikend om een volgende reddingsoperatie op te vangen. Het kan dus niet langer zo doorgaan.
Daarmee rijst de vraag hoe de regeringsleiders zich het einde van deze crisis eigenlijk voorstellen. We kunnen natuurlijk hopen dat de crisis vanzelf verdwijnt doordat de economische groei in de probleemlanden opeens enorm aantrekt, maar zoals de Amerikanen plegen te zeggen: hoop is geen strategie. Het door centrale bankiers als Nout Wellink aangedragen alternatief een verdubbeling van de reddingsfondsen zodat we weer een paar jaar door kunnen gaan met het organiseren van reddingsoperaties is politiek volstrekt kansloos. De volkswoede die deze tweede Griekse overdrachtsbetaling losmaakte, toont aan dat Europa nog niet echt klaar is voor een permanente transferunie.
Omdat het probleem niet vanzelf verdwijnt en eindeloos doorbetalen geen optie is, zal dus vroeger of later moeten worden overgegaan tot het herstructureren van de schulden van de probleemlanden. Voor die herstructurering doen nu al meerdere scenarios de ronde. Het meest kansrijk lijkt een scenario dat gebaseerd is op het zogeheten Brady-plan, het Amerikaanse plan waarmee eind jaren tachtig de schulden van meerdere Zuid-Amerikaanse landen tegelijkertijd werden geherstructureerd.
Belangrijker dan de vraag hoe de herstructurering moet worden vormgegeven is de vraag wanneer daarmee begonnen moet worden. Dat antwoord lijkt vooral af te hangen van de Europese financiële sector. Aan het begin van deze crisis hadden noordelijke banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen voor enkele biljoenen euros aan investeringen uitstaan in de zuidelijke risicolanden. Een ontijdig faillissement van een van de probleemlanden zou daarmee ook in Noord-Europa voor grote problemen kunnen zorgen het gevreesde dominoeffect. Onze financiele sector had dus tijd nodig om deze investeringen af te bouwen en de eigen kapitaalreserves aan te sterken om zo een eventuele crash te kunnen weerstaan. Anderhalf jaar geleden was deze redenering zonder meer correct. Inmiddels zijn zij echter al redelijk ver gevorderd met het terugtrekken van hun kapitaal uit Zuid-Europa. Hoeveel langer moet dit proces nog doorgaan voordat serieus kan worden overwogen Griekenland inderdaad zijn schulden te laten afstempelen? Een eerlijk antwoord op deze vraag is wel het minste waar de Noord-Europese belastingbetaler recht op heeft.