De Olympische Winterspelen van Sotsji liggen alweer achter ons en ik heb er praktisch niets van gezien. Maar ook aan mij is niet voorbijgegaan dat de Nederlandse sporters uitzonderlijk veel eremetaal hebben gehaald. Wij eindigden nog voor de Duitsers op de vijfde plaats in het medailleklassement.
Over het Nederlandse succes was veel te doen, omdat het helemaal van de schaatsers kwam, een sport die mij niet bijster veel interesseert. Dat geldt trouwens ook voor de meeste andere sporten. Wat ik wel boeiend blijf vinden, zijn die eindeloze beschouwingen over de 'volksaard' die uit sportsucces (of het ontbreken daarvan) zou blijken. Zo zou het 'typisch Nederlands' zijn om de gouden medailles van de Nederlandse schaatsploeg te relativeren omdat andere landen amper nog aan wedstrijdschaatsen doen. Het moet voor de rest van de wereld vervelend en vooral ontmoedigend zijn dat de Nederlanders alles winnen. Ik zal wel een typische Nederlander zijn, want dat dacht ik ook. Die Nederlandse dominantie kan voor het internationale topsportkarakter van het schaatsen onmogelijk goed zijn. Het maakt van het schaatsen een soort kaatsen, en daar doen bij mijn weten alleen Friezen aan.
Daar komt nog bij dat Nederland het over vier jaar moeilijk beter kan doen, wat nu al een treurig vooruitzicht is en een schaduw legt over het huidige succes. Al die vroegere kampioenen als Gianni Romme (ik zag zijn naam in een lijstje staan) was ik alweer vergeten. Alleen Ard en Keessie ken ik nog. Misschien omdat het schaatsen eind jaren zestig en begin jaren zeventig nog een strijd tegen de elementen was (slecht ijs, slecht weer) en er altijd de concurrentie met de Noren was. Overigens eindigde Noorwegen, dat maar een kwart van het aantal inwoners van Nederland heeft, boven Oranje in het medailleklassement, terwijl de Noren er bij het schaatsen niet aan te pas kwamen. De Noren zijn dus in andere wintersporten veel beter dan wij; in dat land heerst pas echt een topsportklimaat. Wat dan weer 'oneerlijk' is, want in tegenstelling tot al die Scandinavische landen hebben wij niet eens een echte winter.
Het mooie van sport is waarschijnlijk dat elk land wel een sport heeft waarin het goed is en winnaars produceert. Zo hadden Bulgaren gewichtheffers, Turken worstelaars en Ethiopieeërs marathonlopers. Elk land kan denken wereldtop te zijn. En je hebt ook landen die werkelijk echte topsportlanden zijn, zoals Australië en de vroegere Oostbloklanden als de DDR, die dat ook deden dankzij sportartsen en een intensieve 'wetenschappelijke' begeleiding. Vonden wij ook oneerlijk, terwijl de Tour de France, die bekend staat vanwege het dopinggebruik en van bedrog en combines aan elkaar hangt, elk jaar weer tienduizenden Nederlanders naar de Alpen trekt, hoewel de hoogtijdagen van het Nederlandse wielrennen allang voorbij zijn. Daar begrijp ik weinig van, zoals ik ook niet begrijp wat de fun is om na een dag wachten even zo'n peloton voorbij te zien snellen. Het geheim zit waarschijnlijk in de gemeenschappelijke beleving, zoals voetbal ook pas echt leuk is als je samen met vrienden kijkt. Dan kan zelfs een 'klotenpot' te genieten zijn - omdat vrienden een goeie 0-0 op z'n tijd weten te waarderen. Daar herken je de kenners aan. De echte kenners van de sport zijn de passieve recreanten, die permanent voor de televisie zitten, en een topprestatie leveren door alles te volgen en er meer van weten dan de Mart Smeetsen die er voor hun vak zitten. Het is niet moeilijk een sportkenner te zijn. Zo is sport altijd win-win.
Nederland presenteert zichzelf tegenwoordig als topsportland (we gaan altijd voor een positie bij de eerste tien in het medailleklassement), wat ook logisch is. Fysiek gezien zijn Nederlanders als gemiddeld langste mensen ter wereld bij veel sporten (zoals volleybal) in het voordeel. Maar in de kern zijn wij geen toppers die alles voor de sport opzij willen zetten, maar een natie van dilettanten. Nederland blinkt vooral uit door zijn rijke en democratische verenigingsleven. Wij hebben de grootste bridgebond, schaakbond, hockeybond, filatelistenbond en schaatsbond ter wereld. En zelfs de KNVB behoort tot de grootste op wereldschaal. Hoewel wij slechts met weinig zijn (als volk), zijn wij toch bijzonder sterk in de breedte. Dit is het echte wonder van Nederland. En gek genoeg zij er dan ook individuele Nederlanders die er ineens uitspringen. De Olympische Spelen van Berlijn waren van Hitler en Jesse Owens, maar wij hadden als waterland Rie Mastenbroek met zwemmen. Niks mooier dan Anton Geesink die in 1964 de Japanners in Tokio in hun eigen nationale sport in de houdgreep nam. Wij werden een damland dankzij het fenomeen Ton Sijbrands (zie foto), die zelfs in partijen uit zijn hoofd de Russen de baas was. Veel geld was er niet mee te verdienen, zelfs geen Olympische medaille, maar met dat dammen hadden we later, toen de compromisloze Sijbrands alleen nog tegen zichzelf wilde spelen, ook nog Harm Wiersma. Max Euwe werd als eenvoudig leraar wiskunde wereldkampioen schaken in de jaren dertig na de Rus Aljechin te slim af te zijn. Een echte Hollandse winnaar, zoals huisvrouwen als Fannie Blankers-Koen en Atje Keulen-Deelstra die 'gewoon harder' gaan dan al die buitenlanders. Natuurtalenten, die er wel voor getraind hebben, maar ook normaal doen en het hoofd erbij houden.
Misschien was Raymond van Barneveld ook zo'n held, die de Britten op eigen terrein versloeg en van pijltjesgooien een nationale sport maakte. Maar: "darts comes from the pub and you cannot get the pub out of darts." Dat pijltjesgedoe kan dus nooit een Olympische sport worden, want bij de echte sport gaat het om een gezonde geest in een gezond lichaam en dat hebben die Britse zwaargewichten niet. Die niet leven voor hun sport, maar naar hun sport. Darts is niet geschikt voor internationale competitie, dat is alleen iets voor plaatselijke kroegtijgers.
Daarentegen zijn de Olympische Spelen iets bovennationaals, waarbij de jeugd uit de hele wereld het beste van zichzelf wil laten zien. De Olympische Gedachte draaide oorspronkelijk om het excelleren in de zuivere amateursport, waarbij deelnemen belangrijker was dan winnen. Heel Nederlands dus. Maar met de Olympische Spelen zijn ook de Nederlanders geprofessionaliseerd. Een natie van dilettanten zijn wij niet meer - wat toch jammer is.