Aanbevelingen om overheidsobesitas aan te pakken, zijn meestal alleen gericht op het beter laten functioneren van de overheid in plaats van deze daadwerkelijk af te slanken.
De strijd tegen overheidsobesitas was het onderwerp van mijn vorige bijdrage. Veel mensen zien de overheid als de instantie die hun idealen moet realiseren. Impliciete veronderstelling daarbij is dat de samenleving een hoog maakbaarheidsgehalte heeft. Voor het daadwerkelijk terugdringen van de greep van de overheid op het leven van haar burgers is allereerst een mentaliteitsverandering nodig die deze gedachten aan de kant zet. Vaak krijg ik dan voor de voeten geworpen: Heb jij geen idealen? Mijn tegenwerping is meestal dat ik die liever zelf realiseer in plaats van dit door de overheid te laten doen.
Typerend is een opmerking van mw. Evelien Tonkens, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (en voormalig Kamerlid voor GroenLinks) in De Volkskrant van donderdag 10 juli. Het ging hier over de beschuldiging van mensen uit 'witte' volksbuurten in Amsterdam-Noord dat wijken met veel allochtonen financieel veel meer aandacht krijgen van de gemeente en daardoor betere voorzieningen hebben. Haar reactie: Er moet net zo goed in deze buurten worden geïnvesteerd. Ook zij hebben recht op een prettig leven. Dit illustreert de gedachte dat de overheid een soort van geluksmachine is, zoals onze huidige premier het ooit in een helder moment kritisch verwoordde.
Onze verzorgingsstaat is goed in het toekennen van rechten. Vaak zitten daar ook plichten aan vast, maar het handhaven daarvan blijkt een stuk moeilijker. Het opleggen van een sanctie aan iemand die een WW- of bijstandsuitkering heeft en het vertikt om werk te zoeken, is bepaald geen sinecure zo blijkt uit onderzoek van de Inspectie SZW. Wat het werk van handhavers in ons land extra moeilijk maakt is dat politici als puntje bij paaltje komt hen gemakkelijk laten vallen en de rechter dezelfde neiging heeft. Dat je ergens recht op hebt, is meestal reden genoeg om er gebruik van te maken. Niet het feit of het gebruik ook echt nodig is. Zo dacht ex-wethouder Den Besten de periode tussen haar vrijwillig vertrek bij de gemeente Utrecht en het moment dat ze aan de slag ging als voorzitter van de PO-raad te moeten overbruggen met wachtgeld, totdat partijvoorzitter Spekman haar naar aanleiding van alle commotie terugfloot en zij hier alsnog van afzag.
Een recht is meestal onvoorwaardelijk, of het nu bijvoorbeeld gaat om een verblijfsvergunning of om de huurtoeslag. Hoe kan het dat mensen die hier nog maar net zijn toch zo snel zijn geworteld in de Nederlandse samenleving dat ze nooit meer terug hoeven? Waarom moet de overheid blijvend het verblijf in een huurwoning compenseren van iemand voor wie deze woning duidelijk zijn/haar budget te boven gaat? Dezelfde redenering geldt grosso modo voor kopers van woningen, waarbij het echter nu wel zo is dat de gunstige fiscale behandeling in de tijd is begrensd. Ook moet er worden afgelost. Dezelfde redenering is ook prima toepasbaar op de huurtoeslag, door deze tijdelijk te maken en/of geleidelijk af te bouwen.
Het toekennen van rechten formaliseert ook de relaties tussen burgers onderling. Als gevolg van het recht op kinderopvangtoeslag pasten grootouders, vrienden, buren of overige familie niet langer alleen op de kinderen maar werden zij formeel gastouder en konden de ouders kinderopvangtoeslag gaan ontvangen. Hetzelfde dreigt met mantelzorgers te gebeuren nu er een begin is gemaakt deze te betalen. Deze goede intenties werken desastreus uit voor informele relaties en voor de staatskas.
We komen daarmee bij het volgende obstakel voor het terugdringen van de omvang van de overheid en dat is de veronderstelde verdelende rechtvaardigheid van deze instantie. De redenering gaat vaak als volgt: Er is een tekort aan bijvoorbeeld woonruimte, huisvesting is een recht, dus de overheid moet zorgen voor betaalbare woonruimte. Op de wat langere termijn maakt dit het probleem alleen maar groter: De huurder woont gesubsidieerd in een te dure woning en er is niemand die zijn/haar geld gaat steken in het vergroten van het aanbod van betaalbare woonruimte, omdat je dan meteen de overheid in je nekt hebt die precies voorschrijft hoe hoog de huur moet zijn en welke bescherming de huurder geniet. Kortom, het verpest de woningmarkt. Onderliggende oorzaak is dat we steeds moeilijker kunnen omgaan met verschillen en het gelijkheidsbeginsel er voor zorgt dat iedere burger van Maastricht tot Groningen op dezelfde manier moet worden behandeld. Om door te gaan met hetzelfde voorbeeld: De woningmarkt ziet er in elke regio weer anders uit. Waar in sommige delen van het land schaarste heerst, daalt in andere delen de bevolking en is er behoefte aan minder woningen. Regulering en inkomensondersteuning nemen elk jaar echter verder toe.
Dat mensen verschillen en daarom niet allemaal dezelfde behandeling behoeven, begint bijna vloeken in de kerk te worden. De een kan echter prima voor zichzelf zorgen en heeft alleen af en toe een schop onder zijn kont nodig als hij/zij in de problemen komt. Voor een ander geldt dat er geen uitzicht is op verbetering van zijn/haar lot en hij of zij ook niet hoeft te worden gestimuleerd dit zelf in handen te nemen. Wij zijn echter, geregeerd door het gelijkheidsbeginsel, geneigd beide gevallen hetzelfde te behandelen en iedereen tot deze tweede categorie te rekenen. Daarom heeft de facto twee derde van de bijstandspopulatie ontheffing van de sollicitatieplicht, terwijl dit op basis van 'objectieve' gronden niet meer dan een kwart zou mogen zijn. Daarom is iedere asielzoeker (en illegaal) zielig en niet in staat zijn of haar leven te veranderen zonder massieve steun en begeleiding van de overheid en haar betaalde vertegenwoordigers. Laat staan terug te keren naar het land van herkomst. Met uitzondering wellicht van het laatste geldt dat ook voor mensen die al wat langer werkloos zijn, daklozen, iets te drukke kinderen, mensen met lichte psychische klachten, beeldend kunstenaars enz.
Om kritiek voor te zijn nemen voorstanders van overheidsingrijpen steeds vaker hun toevlucht tot argumenten dat de markt sommige problemen niet oplost of dat een kosten en baten afweging overheidsingrijpen rechtvaardigt. Bij dit laatste wordt vaak vergeten dat de overheid belasting moet heffen om haar activiteiten te financieren en ambtenaren moet aanstellen om deze uit te voeren. Dit leidt tot onttrekking van middelen aan de private sector via belastingheffing en allerlei verstoringen die in de berekeningen vaak buiten beeld blijven.
Willen we de omvang van de overheid daadwerkelijk terugdringen dan moeten we ophouden haar te zien als geluksmachine, rechten niet onvoorwaardelijk toekennen en plichten beter handhaven, niet als gelijk benoemen wat ongelijk is en informele relaties herwaarderen. Dat is een ideologische heroriëntatie die op onderdelen niet nieuw is, maar nooit in de praktijk wordt gebracht. Linkse partijen hebben het discours in hun voordeel beslecht dat overheidsoptreden inherent goed is, waardoor het alleen nog maar gaat over hoever dit moet gaan en hoeveel geld ermee moet zijn gemoeid.
Nu het overheidstekort vermindert, ontstaat opnieuw de roep om meer geld uit te geven, want het kan toch niet zo zijn dat in een beschaafd land als het onze er geen geld is voor . (en vult u zelf het bestedingsdoel maar in). Zelfs al zou dat zo zijn, dan is het nog de vraag of elke euro van de totale 267 miljard euro die de overheid dit jaar uitgeeft niet anders besteed kan worden en het altijd maar meer moet zijn.