Heel de kunstwereld staat op zijn kop. Gisteren en vandaag waren er 'marsen voor de beschaving' uit protest tegen de bezuinigingsplannen van dit kabinet waarbij de kunsten 200 miljoen (meer dan twintig procent van hun budget) moeten inleveren. Die marsen zijn zo ongeveer het domste dat de kunstenaars kunnen doen, want het grote publiek dat toch al voor tweederde instemt met de plannen van Halbe Zijlstra geniet van dit 'gepiep' en kan nu met eigen ogen vaststellen dat die kunstenaarstypes ook helemaal niet zo beschaafd zijn. Daarvoor hoef je nu niet naar de schouwburg, maar volstaat een blik op straat.
Interessanter zijn de overwegingen die aan de bezuinigingen ten grondslag liggen. Rancune tegen de 'linkse elite', volgens velen in de kunstwereld, en dat zal beslist een rol spelen. De 'cultuuromslag' die de staatssecretaris wil bereiken, zegt genoeg. Het kabinet maakt een (goedkoop) statement dat tegemoet komt aan de ergernis bij veel kiezers over kunstenmakers die op staatskosten lekker hun eigen gang gaan. Daar moet maar eens een eind aan komen. Maar er zijn ook mensen die de bezuinigingen 'een gemiste kans' vinden, en veel verder hadden willen gaan, zoals de kunsteconoom Pim van der Klink in een interview in Elsevier waaraan Björn op de Dagelijkse Standaard aandacht heeft gegeven onder de titel 'Kunstsubsidies gaan niet over economische noodzaak, maar over macht'.
Nu dacht ik zelf dat het in de economie vooral om keuzes ging en dat zoiets als 'een economische noodzaak' niet bestaat, behalve als het water je aan de lippen staat en het om het pure overleven gaat. Dat laatste geldt voor veel kunstenaars, die vaak op een bestaansminimum leven en 'gekozen' hebben voor het kunstenaarsbestaan, dat meestal geen vetpot is en met grote bestaansonzekerheid gepaard gaat. Wie besluit voor de kunsten te leven, neemt een risico, een risico dat veel hoger is dan wanneer je bedrijfskunde gaat studeren of commerciële economie, waarvan de kans veel groter is dat je er een baan mee vindt. Dat maakt een kunstenaar niet beter of eerzamer, maar hij stelt zich bloot aan de hoon van het publiek, en is afhankelijk van de culturele modes en van opdrachtgevers en subsidiegevers die hun eigen wereldjes hebben waarin je ook weer de weg moet leren kennen. Allemaal veel moeilijker dan een vaste baan, in de markt of bij de overheid, waarbij je ontslagbescherming hebt, een arbeidsongeschiktheidsverzekering en meer van dat alles. Maar je wilt 'vrij' zijn, en dan moet je wat overhebben voor je kunst. Zelf heb ik waardering voor de moed van kunstenaars, die oude zekerheden hebben opgegeven en gewoon voor zichzelf zijn begonnen. Dat daar ook spatjes bij komen kijken (valt als je ze beter leert kennen vaak heel erg mee) is ze gegund. Er is nu eenmaal zelfverzekerdheid en wellicht ook een zekere arrogantie en verwaandheid voor nodig om je eigen artistieke producten geschikt te achten voor het applaus van het publiek en de waardering van kunstcritici. Je gaat voor het schone en het hogere, en daarbij plaats je jezelf per definitie op een voetstuk (of je die erkenning ook gaat krijgen, laat staan blijft behouden, staat vooraf helemaal niet vast). Dat betekent dat de kunstenaar altijd enigszins verheven is boven de rest, wat hem door de rest natuurlijk ook wordt kwalijk genomen. Nog een reden waarom kunstenaars altijd op gespannen voet staan met de normen en waaren van de modale mens, de hardwerkende belastingbetaler die om zes uur uit de veren moet.
Dan nu weer terug naar Pim van der Klink, de kunsteconoom. In het interview met Liesbeth Wytzes vertelt hij dat hij tot de ontdekking kwam dat er geen 'keiharde economische argumenten' bestaan om kunstsubsidies te legitimeren. Inderdaad, die zijn er niet, en om dat te weten hoef je geen kunsteconoom te zijn. Wel weet Van der Klink dat kunst in Nederland 'verkapte staatskunst' is, omdat die veel te veel op de overheid hangt. Misschien is dat zo, al heb ik de indruk dat het bezwaar juist was dat de kunstenaars 'veel te vrij' waren op kosten van de belastingbetaler. En het voorbeeld dat Van der Klink noemt, Wim T. Schippers, die 30.001,- subsidie kreeg voor het insmeren van een vloer met pindakaas in het museum Boymans van Beuningen, is ongelukkig, want als er één kunstenaar de afgelopen vijftig jaar baanbrekend is geweest en gevoel heeft gehad voor de humoristische onderbuik van de natie (denk aan Hoepla en Barend Servet), dan was het Wim T., die ook in zijn flauwiteiten onbedaarlijk grappig was en als typische VPRO-stem waardering kreeg van een groot publiek. Piepmuizen van de Dagelijkse Standaard: DIT IS GEWELDIG LEUK! (Zie over deze kwestie ook de door mij gewaardeerde Gerry van der List, kenner in het onderscheid tussen hoge en lage cultuur, die zich ditmaal in Elsevier van zijn smalste kant laat zien.)
Dat er ook subsidiekunst is die zonder subsidies niet had bestaan, valt niet te bestrijden. Daar is ook de kunstwereld het over eens, al vind ik het niet zo erg als er ook eens wat mislukt, dat hoort bij het experimentele ondernemen. Dat het veel beter is om niet van subsidies afhankelijk te zijn, is een open deur. Daar hebben we Milton Friedman of John Maynard Keynes niet voor nodig. Maar Van der Klink vindt dat kunstenaars 'meer moeten ondernemen'. Alsof de meesten dat niet al doen, vanwege het pure overleven, en omdat het kunstenaarschap zelf al een bijzondere (inderdaad verheven) vorm van ondernemen is, waarbij de meesten ook de tijd en de juiste antenne missen om 'de markt op te gaan' en hun kunst te verkopen. Van der Klink, zelf ambtenaar bij WVC geweest, gaat zover te denken dat je de kunsten een dienst bewijst als de subsidiestructuur radicaal wordt gewijzigd en zij zelf zo snel mogelijk voor minstens de helft hun eigen inkomsten bij elkaar schrapen. Dat zou goed zijn voor de kunst. Het zal best dat kunstsubsidies soms tot subsidiekunst leiden, en tot onuitstaanbare coterieën die op het publiek spuwen en de buit in kleine kringetjes verdelen. Iedereen heeft daar een hekel aan. Maar het idee dat we 'betere kunst' gaan krijgen als we de kunstwereld de helft van hun budget afpakken, is de wereld op zijn kop, voortspruitend uit de fantasie van een beleidsambtenaar die de kunstenaar met een cursus economie denkt te kunnen sturen. Zo'n man snapt niks van de kunsten, niks van beleid, en eigenlijk ook niks van economie.