De Europese Spagaat (Aspekt 2017) is een boek, waarin zestien auteurs in verschillende essays hun visie geven op de vraag wat de toekomst van Europa en de Europese Unie is. Deze verhalen kunnen los van elkaar gelezen worden, maar voor een compleet beeld van Europa en de
EU is het het beste om alle punten te lezen. Onder de auteurs zitten bij het grote publiek bekende namen (Paul Cliteur, Wim van Rooy) alsook aanstormende talenten (Sid Lukkassen, Lex Cornelissen). Zij bekeken Europa en de EU vanuit een geopolitieke bril, waarbij onderwerpen zoals de natiestaat, soevereiniteit, het Europese leger, identiteit, de Islam, Oekraïne en terrorisme aan de orde komen.
Natiestaat
Na de inleiding van Anton Kruft en een essay van Ad Verbrugge, waarin hij de twee zielen van Europa beschrijft, start het boek onder leiding van Paul Cliteur met de vraag wat een natiestaat precies is. Cliteur maakt in zijn betoog aan de hand van de denker Renan een onderscheid tussen de staat en de natie. Zo omschrijft Cliteur de staat als: “een organisatie van een groep mensen die leeft op een stuk territoir (grond) onder een hoogste gezag” (p. 49). Voor de natie quote Cliteur Renan, die de natie omschrijft als “de wil om samen te leven, de wil om het gemeenschappelijke erfgoed te continueren” (p. 50).
Wereldburgers en Islam
Op basis van de omschrijving van de natie kunnen zowel Lukkassen als Van Rooy voortborduren om te kijken hoe er concreet invulling wordt gegeven aan de wil om samen te leven. Hierbij kijken beide auteurs op hun beurt naar identiteit, waarbij Lukkassen zich meer concentreert op het kosmopolitisme en Van Rooy meer op de Islam.
Lukkassen schrijft hierover: “Het ultieme eindproduct is de ‘wereldburger’ als onbeschreven blad, zonder ruggengraat of specifiek karakter: een wankele en fluïde identiteit die voortdurend met consumptiegoederen moet worden gevoed” (p.109). Van Rooy beschrijft op zijn beurt de opkomst van de Islam in Europa door het volgende te stellen: “De spagaat die Europa onder invloed van Duitsland maakt om de Islam met zijn eer- en schaamtecultuur, zijn sacraal verordonneerde intolerantie en theoterrorisme - die elke moslim de gevangene maakt van de andere moslim en de niet-moslim de gegijzelde van de eigen suïcidale moraal - tevreden te houden, doet het Europese lichaam kraken. De botten - de westerse cultuur - zijn al aangetast door de kanker van het
politiek correcte denken, en zijn toxisch geworden geest heeft zich overgegeven via een perverse morele zelfkritiek, zoals die door de Islam opgeëist wordt: onderwerping, en dit door het verraad van intellectuelen” (p. 193). Al met al slagen Europa en de EU volgens de heren buitengewoon slecht in het creëren van een nieuwe identiteit.
Oost-Europa
Als oplossing voor het redden van de westerse beschaving moeten er volgens Cornelissen en Eppink vooral antwoorden gezocht worden in Oost-Europa. Daar is ten slotte nog echt sprake van een nationale identiteit. Zo schrijft Cornelissen hierover: “Het nationale kompas is ten oosten van de Oder glashelder: de inwoners van voormalige Oostbloklanden weten héél goed waar hun cultuur voor staat en welke normen en waarden er gelden. Bovenal zijn ze ongegeneerd trots op hun land en hun afkomst. Politieke correctheid, cultuurrelativisme en massa-immigratie komen er - letterlijk! - niet in” (p. 165). Hoe verder men naar het oosten van Europa gaat, hoe groter de problemen er militair gezien worden. Anton Kruft omschrijft in zijn essay over de Krim bijvoorbeeld de letterlijke lijn die in Oekraïne tussen oost en west loopt, waarbij het westelijk deel van Oekraïne pal voor het westen staat en Oost-Oekraïne pro-Russisch is. Dat deze spagaat moeilijk op te lossen is, blijkt wel uit de invloed die partijen als Rusland en de Verenigde Staten hierop uitoefenen. Dit gaat zo ver, dat Kruft zelfs de vraag stelt in hoeverre Oekraïne bestaansrecht heeft als natiestaat. Een vraag die je in de mainstream media nooit zult horen.
Conclusie
Dat het boek hard nodig was, blijkt wel uit de stemwijzer van EenVandaag die in samenwerking met ProDemos speciaal voor de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen is gemaakt. Zo is één van de vragen of er een Europees leger moet komen. Wie dit boek leest, leest in het stuk van Peter Kruit en Susan Hommerson dat er al sinds 2005 in het kader van CFSP (Common Foreign and Security Policy) zogeheten EU-battlegroups operationeel zijn. “Deze militaire eenheid van 1500 man is samengesteld uit verschillende combinaties van roterende EU-legereenheden en zijn dan zes maanden beschikbaar voor de Europese Raad” (p. 247).
Het voorbeeld is illustratief voor wat Ad Verbrugge als volgt omschrijft: “De kern van het huidige Europese probleem is niet zozeer wat we ‘willen’ met elkaar, maar wat we al ‘zijn’ voordat we überhaupt iets willen en denken” (p. 29). En laat dat nu het goede aan dit boek zijn. Per onderwerp voel je zowel als eurofiel als euroscepticus iedere keer de spagaat, waardoor je per nieuw onderwerp denkt of wij als Nederland deze problematiek zelf aankunnen of toch beter voor een Europese oplossing kunnen kiezen. De auteurs hebben die doelstelling absoluut bereikt.