In “Dignity in Life and Death”, zijn bijdrage aan het mede door hem geredigeerde boek Religious Ideas in Liberal Democratic States (red. Jasper Doomen en Mirjam van Schaik), gaat Jasper Doomen in op de vraag of het mogelijk is een religieus-neutrale argumentatie te presenteren. Velen gaan daar wel van uit. Ik ook, eerlijk gezegd.
De gedachte is dan deze. Je hebt verschillende geloven of godsdiensten en die geloven of godsdiensten schrijven allemaal een bepaalde moraal voor. Bijvoorbeeld hindoeïstische morele voorschriften, boeddhistische morele voorschriften, islamitische morele voorschriften, enzovoorts. Maar dat is problematisch wanneer hindoes, boeddhisten en moslims met elkaar moeten samenleven op basis van enkele gedeelde uitgangspunten.
Daarom hebben sommigen bepleit (Socrates, Kant, Spinoza) dat je moet proberen een soort “moreel gesprek” tot stand te brengen dat over die geloofsverschillen heen gaat. Een moraal los van de religie. De aanduiding van dat ideaal is “morele autonomie”. Dat wil zeggen: je probeert voor moraal een autonome status te reserveren los van religie. Je moraal is dan “seculier”.
Jasper Doomen gelooft niet dat dit mogelijk is. Hij gelooft daar niet in op basis van een ruimer begrip van “religie” dan doorgaans gebruikelijk is. Hij sluit zich aan bij Emil Durkheim (1858-1917). Durkheim kwalificeert religie als “a unified system of beliefs and practices relative to sacred things”. En ook het begrip “sacred” () neemt Durkheim dan weer ruim. Zo kan ook voor de aanhanger van religieuze neutraliteit dit een “heilig” ideaal zijn. En het streven daarnaar wordt dan “religieus”.
Door mijn heilige secularisme te ondergraven heeft Doomen wel een beetje mijn heilige overtuigingen aangetast. Ik hoop dat hij ongelijk heeft met zijn bijdrage. Maar misschien heeft hij wel gelijk.