Belofte aan Rusland? Welke belofte aan Rusland?

Geen categorie10 sep 2014, 18:59

De kogel is door de NAVO-kerk. Een speciale ‘flitsmacht’, Very High Readiness Joint Task Force gedoopt (een kreet die menige Haagse beleidmaker ongetwijfeld zal doen watertanden), zal de door Ruslands imperialistische opwellingen verontruste oostelijke partners, indien nodig, bescherming komen bieden. Het bondgenootschap zal, na twintig jaar van overwegend crisisbeheersing op de Balkan en in exotische oorden nog verder buiten het verdragsgebied, dus op zijn Artikel 5-schreden terugkeren.

Maar wacht eens even, had de NAVO niet aan Rusland beloofd nimmer manschappen en materieel in zijn vroegere satellietstaten en randgewesten te zullen stationeren? Minister van Buitenlandse Zaken Lavrov, andere verontwaardigde Russische bewindslieden en diplomaten en de propagandakanalen die voor media doorgaan, hebben ons hier de laatste tijd inderdaad herhaaldelijk aan herinnerd (en zullen dat na de NAVO-top in Wales blijven doen). 

Had Sovjet-leider Gorbatsjov in 1990, in aanloop naar het ‘Twee plus vier’-akkoord over de Duitse Wiedervereinigung, al niet de toezegging gekregen dat de NAVO niet verder in oostelijke richting zou uitdijen? En gaat de alliantie niet straal voorbij aan de in 1997 met Rusland getekende Stichtingsakte (NATO-Russia Fouding Act)? In dat document had zij zich er toch op vastgelegd dat zij ‘haar collectieve verdediging en andere missies meer zal uitvoeren door zich te verzekeren van de noodzakelijke interoperationaliteit, integratie en versterkingscapaciteit, dan door het aanvullend permanent legeren van gevechtseenheden’? Ruslands woede over het oprukken van de NAVO en de militaire opbouw aan zijn westgrenzen lijkt dus gerechtvaardigd te zijn. Schijn bedriegt echter. 

Laten we eerst eens een blik werpen op de gebeurtenissen in 1990. Aan de onderhandelingstafel met Michail Gorbatsjov deden de Amerikanen en West-Duitsers zeker toezeggingen – alleen hadden die enkel betrekking op de toekomstige militaire status van Oost-Duitsland, niet op die van de rest van Midden- en Oost-Europa. Dat maakte bovendien op dat moment nog formeel deel uit van het Warschaupact, terwijl werkelijk niemand dacht aan een NAVO-lidmaatschap van Estland, Letland en Litouwen. Zij zaten in 1990 nog gevangen in de Sovjet-Unie, met vele duizenden Rode militairen als bewakers (de uitbraak volgde een jaar later). 

De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Baker, bondskanselier Kohl en minister Genscher hadden ten overstaan van Gorbatsjov misschien wel iets concreter kunnen zijn over wat zij bedoelden met ‘oostwaarts’, maar zelfs die had kunnen begrijpen dat Kohl en Genscher geen exclusieve zeggenschap hadden over toekomstige NAVO-verbredingen. Baker, diens patroon Bush senior en National Security Advisor Brent Scowcroft op hun beurt hebben later allen ontkend dat de Verenigde Staten zich toentertijd hebben vastgelegd op een eeuwige uitbreidingsstop. Een schriftelijke verzekering daarvan heeft Gorbatsjov of diens Russische opvolger Jeltsin al helemaal nooit ontvangen. Harvard-historicus Mark Kramer zet het allemaal op een rijtje in een uitstekende reconstructie in het tijdschrift Washington Quarterly (nr. 2, 2009) die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. 

‘Gorby’ houdt niettemin stug vol dat hij door de Amerikanen is bedrogen. Een mantra, waaraan hij in een vraaggesprek met de Russische televisie, afgelopen juni, opnieuw uiting gaf. Met tastbaar bewijs kwam hij wederom niet. Het is trouwens maar de vraag, of we veel waarde moeten hechten aan het oordeel van iemand die tot ver in 1989 het bestaan van de geheime protocollen van het Niet-Aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie van 1939 en het daarop volgende Vriendschapsverdrag ontkende en die nog steeds elke (mede-)verantwoordelijkheid voor de bloedige Sovjet-interventies in Vilnius en Riga, begin 1991 wegwuift. 

De Stichtingsakte van 1997 is een iets ingewikkelder geval. De NAVO was beslist huiverig om manschappen en materieel naar de aankomende leden Polen, Tsjechië en Hongarije over te brengen, omdat zulks Rusland, in het bijzonder het militaire establishment dat in mentaal opzicht nog in de Sovjet-Unie leefde, zou provoceren en de democratische krachten op wie het Westen toen nog zijn hoop vestigde, zou kunnen benadelen. 

De Akte bevat evenwel een soort clausule voor noodgevallen: ‘Versterking mag plaatsvinden, indien noodzakelijk, in geval van verdediging tegen een dreiging van agressie.’ Verder verwijst zij naar het principe van het respecteren van de nationale soevereiniteit, onafhankelijkheid, territoriale integriteit en het inherente recht om zelf de middelen ter optimalisering van de nationale veiligheid te kiezen. De verdragspartijen worden tevens geacht ‘af te zien van het dreigen met of het gebruiken van geweld tegen elkaar en tegen elke andere staat.’

Welnu, als Rusland met veel bombarie verwijst naar de passage over het niet ‘aanvullend permanent legeren van gevechtseenheden’, dan zou het zo consequent moeten zijn om ook de rest van de tekst tot zich te nemen. Estland, Letland, Litouwen en Polen ontwaren momenteel een dreiging van agressie – door Rusland (daarom hebben zij bijvoorbeeld reeds in maart een beroep gedaan op Artikel 4 van het NAVO-Verdrag dat lidstaten het recht geeft spoedoverleg met de bondgenoten aan te vragen). President Jeltsin zette destijds zelf zijn handtekening onder een stuk papier dat Europese landen vrij laat in het bepalen van wat de beste waarborg voor hun nationale veiligheid is. Het lag toen al voor de hand, welke keuze de Baltische republieken zouden maken – dit geheel in lijn met het internationaal recht dat landen die keuzevrijheid biedt. Als Rusland de in 1997 heersende orde naderhand niet zelf aan diggelen had gegooid, dan had niemand in Europa en Rusland ooit van een Very High Readiness Joint Task Force gehoord. En ‘elke andere staat’ zou anno 2014 zomaar eens betrekking kunnen hebben op Oekraïne. 

Het zou te ver gaan om de Stichtingsakte en daaruit voortgekomen NAVO-Rusland-Raad bij het grofvuil te zetten, zoals onder meer een defensie-denktank in Tallinn heeft bepleit, omdat men zichzelf daarmee van een potentieel bruikbaar diplomatiek kanaal berooft, maar het staat de NAVO wel degelijk vrij troepen naar de kwetsbare oostelijke en noordoostelijke periferie te zenden. Rusland heeft dat louter aan zichzelf te danken. 

De boodschap die president Poetin de lezers van de Estse krant Postimees in 2002 meegaf, getuigde van meer tact en diplomatiek vernuft: ‘Zal Estland de dreigingen van terrorisme en proliferatie van massavernietingswapens werkelijk beter aankunnen, als het lid van de NAVO zal zijn? Ik denk het niet, maar als jullie denken dat dat wel het geval is, dan hebben jullie dat recht [om tot de NAVO toe te treden].’ Zou hij zich nadien niet hebben overgegeven aan een negentiende-eeuwse zucht naar derszjavnost, glorieuze grootsheid, en hebben vastgehouden aan de lijn van samenwerking met de NAVO, dan was die laatste tegenwoordig een veredelde tweede OVSE en een uitzendbureau voor terrorismebestrijding geweest, waarvan Rusland geen ‘gevaar’ meer te duchten zou hebben gehad.   

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten