Na jaren van stiefmoederlijke behandeling maakt de wederopbouwarchitectuur een bescheiden comeback. Dit jaar zijn zelfs de eerste gebouwen uit die periode tot rijksmonument gekroond. Twee boeken laten zien waarom.
Als iemand denkt aan de architectuur van de wederopbouwperiode, is de kans groot dat deze goedkoop gebouwde flatjes in probleemwijken en streng functionalisme zonder franje voor zich ziet een weerspiegeling van een armoedige periode waarin Nederland weer opkrabbelde na de verwoestingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is dan ook niet zo gek dat de wederopbouwarchitectuur bij de meeste mensen niet hoog in aanzien staat en veel gebouwen uit die tijd zelfs alweer zijn afgebroken.
Spruitjeslucht
Toch was het ook een opwindende periode die totaal tegengesteld was aan de onze. Ja, het was (deels) de tijd van een boterham met tevredenheid en de al dan niet spreekwoordelijke spruitjeslucht. Maar tegelijkertijd was het ook een tijd van optimisme en vernieuwing: nieuwe bouwmethoden werden uitgeprobeerd, omdat er veel en snel gebouwd moest worden (zo werd systeembouw geïntroduceerd, omdat er een schaarste was aan bouwvakkers). Tijdens de oorlog waren veel havens, bruggen en andere infrastructuur en gebouwen vernietigd of zwaar beschadigd geraakt. Daarnaast groeide de bevolking snel. Dus werd er gebouwd tegen de klippen op: tussen 1945 en 1965 werden er 2,4 miljoen gebouwen neergezet, waaronder een miljoen woningen.
Nieuwe vormen van wonen werden gepropageerd. Niet langer moesten mensen in kleine en muffe arbeiderswoningen wonen, vonden stedenplanners en architecten. De burger van de toekomst zou zijn intrek nemen in doorzonwoningen en in flats, met grote ramen zodat er veel licht binnenkwam en de woningen goed doorlucht konden worden. En doordat er veel flats (eerst bescheiden van omvang, maar later steeds groter, met de Bijlmer als culminatiepunt) werden gebouwd, bleef er veel ruimte over voor groen. Dat later bleek dat veel mensen helemaal niet in flats willen wonen en de groenzones al snel verloederden en voor de bewoners daardoor onveilig aandeden, doet niets af aan het optimisme waarmee deze gebouwen zijn neergezet.
Herwaardering
En omdat de bouwproductie in deze periode zo gigantisch was, wordt onze eigen leefomgeving voor een belangrijk deel bepaald door gebouwen uit de wederopbouwperiode. Dat is misschien ook een reden dat er zo weinig aandacht voor was: wederopbouwarchitectuur is overal, en dus gewoon. Maar zoals dat al eerder gebeurde met bouwstijlen uit de negentiende eeuw, begint nu langzaamaan ook een herwaardering van de architectuur uit de naoorlogse tijd. Dit jaar kwam de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed al met een lijst van 187 nieuwe monumenten uit deze periode.
Ook werden dertig wederopbouwgebieden geselecteerd, bestaande uit wederopbouwkernen als de Rotterdamse en Nijmeegse binnensteden, naoorlogse woonwijken als de Westelijke tuinsteden in Amsterdam en Ommoord in Rotterdam, en landelijke gebieden waaronder de Noordoostpolder. Deze gebieden worden geen beschermde stadgezichten of natuurgebieden, maar de gemeenten waarin ze liggen krijgen wel extra ondersteuning van de Rijksdienst bij het behoud en onderhoud ervan.
Glas en beton
Ter gelegenheid van deze heugelijke feiten zijn eerder dit jaar enkele prachtige boeken uitgekomen: Monumenten van de wederopbouw, Atlas van de wederopbouw en Kunst van de wederopbouw. De laatste heb ik niet ingezien, maar de eerste twee geven een mooie inkijk in de architectuur van een periode waarin een snel groeiende economie, de snel groeiende welvaartsstaat en een groot geloof in de maakbaarheid van de samenleving zorgden voor een wijdverbreid optimisme in de toekomst.
De beschreven periode was echter geen één pot nat. Wat juist opvalt zijn de grote verschillen tussen bijvoorbeeld de jaren direct na de oorlog, waarin vaak een ingetogen classicisme werd gebruikt dat aansloot op de architectuur van de jaren dertig, en die van de jaren vijftig en daarna, toen er steeds meer werd geëxperimenteerd met beton en nieuwe bouwvormen. Zeker aan het einde van de door deze boeken beschreven periode, de jaren zestig, doet weinig meer herinneren aan de bescheidenheid en ingetogenheid van de naoorlogse tijd. Het is glas, beton en staal wat de klok slaat.
Overmoed
Voegde de architectuur van de late jaren veertig zich nog naar zijn omgeving, in de jaren zestig, met nieuwe stromingen als het brutalisme, is het gedaan met zulke bescheidenheid. De aula van de Delftse universiteit bijvoorbeeld doet geen enkele concessie aan haar omgeving. Ongenaakbaar en spectaculair trekt het alle aandacht naar zich toe, als een betonnen ruimteschip dat is geland op de campus van de universiteit. Optimisme en zelfverzekerdheid beginnen hier tekenen van overmoed te vertonen.
Ook de volumes werden steeds groter. Met het toenemen van de welvaart en daarmee een enorme toename van de consumptie, kwam steeds meer vraag naar steeds grotere warenhuizen, winkelcentra, tentoonstellingshallen, hotels. Hadden net na de oorlog alleen banken geld voor een mooi nieuw onderkomen (al waren die een toonbeeld van matigheid vergeleken met wat de branche de afgelopen decennia heeft laten neerzetten), vanaf medio jaren vijftig zie je steeds meer bedrijven groots uitpakken, zoals de beroemde boemerang van Johnson Wax en het nieuwe Rotterdamse filiaal van de Bijenkorf van de hand van de Hongaars-Amerikaanse architect Marcel Breuer.
Verdomhoekje
Tegelijkertijd is de periode van de wederopbouw ook de tijd van de enorme uitbouw van de welvaartstaat: een groot deel van de nieuwbakken monumenten zijn (of waren) publieke of semipublieke gebouwen: waterkeringen, belastingkantoren, provinciehuizen, onderwijsgebouwen, culturele instellingen, enzovoort. De wederopbouwarchitectuur is ook een viering van de welvaartstaat. Ook dat is tegenwoordig, nu de overheid al zo lang in een verdomhoekje zit en we van de regering te horen hebben gekregen dat we op weg moeten naar een participatiesamenleving, natuurlijk geen populaire boodschap.
Al met al geven de boeken een prachtige terugblik op een fascinerende periode die niet altijd gebouwen opleverde die mooi zijn in de traditionele zin van het woord, maar wel een weerslag vormen van een zelfvertrouwen en optimisme die we tegenwoordig helaas te vaak ontberen.