In Engeland is verontwaardiging ontstaan over de omkoperij waarmee Qatar de WK-voetbal voor 2022 heeft binnengehaald. Sepp Blatter, de Zwitserse voorzitter van de FIFA, heeft al toegegeven dat dit een fout is geweest en wil de kandidatuur van het steenrijke oliestaatje schrappen. Dat zou geen unicum zijn. Brazilië verloor in de jaren negentig de organisatie van de WK aan de VS, omdat het grootste voetballand ter wereld voor een bankroet stond. Het Zuid-Amerikaanse land (nu een BRIC-staat) kreeg de bal wel rond, maar de financiering niet. Bij Qatar is de krankzinnige overvloed van het (olie)geld het probleem. Voetballen in de woestijn, dat lijkt nu toch niet zo'n goed idee.
Vorig jaar schreef ik op de Dagelijkse Standaard over het taboedoorbrekende Qatar. Daarin had ik al grote bedenkingen bij het binnenhalen van de WK en meende ik dat het voetbal zijn ziel had verkocht. Maar interessanter vond ik dat Sheika Al-Mayassa bint Hamid bin Khlaliefa Al-Thani, de zus van de emir van Qatar, met haar spectaculaire aankopen voor het museum van moderne kunst in de hoofdstad Doha, reeds op haar dertigste was uitgegroeid tot een grande dame in de internationale kunstwereld. De familie Al-Thani beschikt over zoveel geld, dat ze grote werken van de westerse kunst gewoon opkoopt. Of dat een goede ontwikkeling is, moet het Westen zich zelf afvragen. De heersers van Qatar kun je het niet kwalijk nemen dat ze met hun geld iets leuks voor het land proberen te doen. Sterker, ik sluit niet uit dat dit contact met taboedoorbrekend ongelovig cultuurgoed op heilige moslimgrond nog voor verrassende resultaten kan zorgen. De emancipatie van de Arabische vrouw bijvoorbeeld, te beginnen met de zus van de emir.
Voetbal is daarentegen geen kunst, maar een volkssport en de belangrijkste bijzaak ter wereld. Geen wonder dat ook alle biljonairs die de wereld rijk is erin zijn geïnteresserd. Football's is coming home, zongen de Engelsen bij de EK van 1996, maar in werkelijkheid raakt hun nationale sport steeds verder van huis. De grote Engelse clubs zijn door steenrijke buitenlanders opgekocht. Er spelen nauwelijks nog Engelsen in de premier league, zoals ook Londen steeds meer een speelplaats is geworden voor internationale rijken. De Engelsen hadden zelf graag de WK voor 2022 georganiseerd, maar moeten vaststellen dat ze zijn afgetroefd door het grote geld uit Qatar. Wat ze, net als de KNVB, niet eerlijk vinden. Zeker niet omdat allerlei Afrikaanse voetbalbonzen, die bij de dictatoriale wereldorganisatie FIFA gewoon stemrecht hebben, onbeschaamd geld hebben aangenomen. Voor de bouw van voetbalstadions in hun eigen land, en natuurlijk ook voor zichzelf. Vandaar dat de Engelsen hun hoop hebben gesteld op Sepp Blatter dat Qatar de WK wordt ontnomen. Waar zo'n FIFA-baas al niet goed voor is. Voor de goede orde: in de jaren negentig zorgde de bilderberger Henry Kissinger, hartstochtelijk voetballiefhebber en toen ook al mastodont, ervoor dat het WK in Amerika terecht kwam. Een goede keuze, want voetbal is in de VS heel populair - als damessport.
Dat de Engelsen treurig zijn dat de WK van 2022 door omkoping aan hun neus voorbij is gegaan, valt goed te begrijpen. Het is tenslotte hun sport, die tot een wereldsport is uitgegroeid, en nu van 'iedereen' is. Dan is het dubbel zuur dat er zo'n steenrijke oliesjeik met de buit vandoor gaat. Maar je kunt ook zeggen dat dit allemaal een uitvloeisel is van het mondiale kapitalisme, dat in Londen (nog eerder in Amsterdam) is begonnen, en alles tot handelswaar heeft gemaakt. Tot voetballers en kunstwerken aan toe. In die context is het niet zo vreemd dat rijke Arabieren, Russen en Aziaten tot omkoping overgaan, en dat arme Afrikanen en Zuid-Amerikanen zich laten omkopen. Voor hen is dat gewoon zaken doen. Zoals Britse en Hollandse kooplieden vroeger ook altijd deden in andere delen van de wereld. Maar een corrumperende werking gaat er natuurlijk wel van uit. Ook in de kapitalistische kernlanden zelf.
Neem Londen: dat de betere wijken van hun hoofdstad door rijke magnaten uit het buitenland worden opgekocht, moeten de Britten zelf weten. Sinds de big bang in de City (1986) zijn ze weer helemaal in de ban van hun oerdriften. Het heeft ze geen windeieren gelegd. Het was Ken Livingstone, Labour-burgemeester van de loony left, die een tol van vijf pond (nu al acht) voor automobilisten instelde om de binnenstad van Londen in te rijden. Voor de rijken een schijntje, maar als dit zo doorgaat komt de man in de straat straks niet verder meer dan zijn eigen straat. Dan zit Londen zonder onderwijzers, verpleegsters, buschauffeurs en al die andere oerkarakters uit Britse televisieseries, die allemaal van verre moeten worden aangevoerd. Met al die Arabieren, Russen en Grieken die zonder lastige vragen van de Britse autoriteiten in Londen tweede en derde huizen konden kopen, zit ik niet. Maar ik schrok toch wel toen ik voor een enkel metrokaartje tussen St. Pancras en Paddington, een ritje van een paar minuten, meer dan vier pond moest betalen. Wat is dat voor een land, waar normale dingen zo duur geworden zijn, en pleziertjes voor de gewone man (zoals een potje voetbal) door al het skyboxvolk al helemaal niet meer te betalen zijn of skyhigh achter de decoder zijn gestopt?
Er is iets mis met het kapitalisme, maar dat is niet dat er mensen worden uitgebuit. Het mondiale kapitalisme heeft juist voor een enorme verrijking gezorgd, tot in China, Afrika en de Arabische woestijnen aan toe, een verrijking waarvoor we allemaal ook een (niet altijd zichtbare) prijs betalen. Allles en iedereen is te koop, daar is geen ontsnappen aan. Toen ik zulke kritiek in de jaren negentig las, bijvoorbeeld in Everything For Sale, een boek van Robert Kuttner, vond ik dat overdreven. We begonnen toen net het succes van de Thatcher-revolutie te ontdekken en te appreciëren. Dat de emir van Qatar ooit een WK-voetbal zou kunnen kopen, net als baanbrekende westerse kunstwerken, viel nog buiten mijn voorstellingsvermogen. In die tijd moest het Engelse voetbal trouwens nog herstellen van een ban van vijf jaar van Europese wedstrijden, opgelegd vanwege het wangedrag van soccer hooligans. Het gemene volk moest toen nog zijn plaats worden gewezen, en die was buiten het speelveld.
Maar zo langzamerhand lijkt het me toch hoogst urgent dat er in het Westen, in Londen voorop, wat beter wordt nagedacht over wat er wel en niet te koop kan worden gezet. Daarbij behoort ook het beheer van de publieke ruimte. Vrije publieke ruimte is een burgerrecht, een belangrijke maatstaf voor de kwaliteit van leven. Waar het vroeger vanzelfsprekend was dat veel publieke ruimte 'gratis' was (zelfs in veel Londense musea hoefde niet te worden betaald), wordt nu bijna overal stevige entrée geheven. Ook voor het binnenrijden van een binnenstad. Dat is misschien onvermijdelijk, omdat we allemaal zoveel rijker zijn geworden. Gratis parkeren kan niet meer. Maar het gaat ook om het onderhouden van publiek en cultureel erfgoed, niet alleen van ons, maar ook van toekomstige generaties. Dat mag niet zomaar aan de hoogste bieder worden verpatst. En als we steeds meer moeten betalen voor normale dingen, zoals openbaar vervoer, of zwemmen in een buitenplas in de vrije natuur, dreigen we ook heel veel armer te worden.
Om over al die omkoping op wereldschaal maar te zwijgen. Want dat doen alleen Russen, Chinezen en Afrikanen, of in zijn paleis in Doha, de emir van Qatar. De vrije markt staat of valt met vrijheid. En met eerlijkheid - die telkens weer in een publiek debat opnieuw moet worden gedefinieerd.