In beschouwingen over de revolutiegolf die momenteel door de Arabische wereld rolt wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met het Oost-Europese revolutiejaar 1989. Ook toen gingen de onderdrukte bevolkingen immers de straat op om de val van dictatoriale regimes af te dwingen. Het is een voor de hand liggende vergelijking, maar vergelijkingen kunnen ook misleiden. We zien zo in de gebeurtenissen van vandaag immers alleen nog maar wat lijkt op de gebeurtenissen van toen. En we gaan er daarbij gemakshalve maar vanuit dat dit revolutiejaar vast net zo zal eindigen als 1989, terwijl dat nog geenszins vaststaat.
Er is immers nog een revolutiejaar dat model zou kunnen staan, een dat uiteindelijk veel minder gunstig afliep. 1956 was niet minder revolutionair dan 1989. In Polen gingen fabrieksarbeiders de straat op voor brood en vrijheid. In Roemenië werden in verschillende steden massademonstraties voor democratisering gehouden. En in Hongarije werd zelfs een begin gemaakt met de formele ontmanteling van de communistische machtsstructuren. De revoluties liepen uiteindelijk op een tragische mislukking uit. Daar waren twee redenen voor. De eerste was dat het centraal gezag in Moskou bruut geweld inzette om de opstandige Oost-Europese bevolkingen te onderdrukken. De ander was dat het Westen niet bereid bleek een vinger uit te steken om de Oost-Europese broedervolken te helpen.
De les van 1956 zou uiteindelijk in praktijk worden gebracht in China, het land van de enige mislukte revolutie van 1989. De Chinese aanpak wordt nu op zijn beurt overgenomen door de Arabische dictators. Met extreem geweld proberen zij de geest van de revolutie weer in de fles te krijgen. De Iraanse dictator Ahmadinedjad wist op die manier zijn positie voorlopig veilig te stellen. De regimes in Bahrein, Jemen en Libië proberen ieder op hun manier hetzelfde doel te bereiken. De lokale bevolkingen tonen leeuwenmoed in het weerstaan van dit geweld.
Vanuit het westen kan in militaire zin helaas weinig worden gedaan om ze te steunen. Voordat bijvoorbeeld een NAVO-besluit over eventuele instelling van een no fly zone boven Libië eenmaal is genomen, is de burgeroorlog daar immers allang weer voorbij. Er zijn echter ook dingen die we wel kunnen doen. We kunnen om te beginnen de dictators duidelijk maken dat hun tijd voorbij is en ze dus net zo goed nu op kunnen stappen. Het berooft ze van het laatste restje legitimiteit. We kunnen de revolutionaire bewegingen helpen door de moderne communicatielijnen (vooral het internet) open te houden. En we kunnen nee: we moeten doen wat mogelijk is om de revoluties bij te sturen in democratische richting. Dat kan door mee te helpen bij het schrijven van democratische grondwetten en het opbouwen van democratische instituties, en door het blokkeren van de toegang tot de macht van islamofascistische bewegingen. Of 2011 inderdaad een nieuw 1989 wordt, ligt daarmee in zekere zin ook in onze handen. Niet geheel uiteraard; alles staat of valt uiteindelijk met de bereidheid van de lokale bevolkingen om de noodzakelijke offers te brengen. Maar wat we kunnen doen, zullen we moeten doen. Een nieuw 1956 moet immers ten koste van alles worden vermeden.