Sid Lukkassen: De esthetische wending van de politiek (deel 2)

Geen categorie09 nov 2020, 9:00
In het vorige deel legde ik uit hoe de politiek momenteel een esthetische wending maakt: dit wil zeggen dat het politieke krachtenveld het domein van de esthetica imiteert. Prikkeling, verleiding en aansprekende boegbeelden staan boven ideologische discussies. Vorige week ging ik in op de filosofisch-psychologische oorzaken daarvan – vandaag kijken we naar hoe het ‘politiek bedrijf’ haar ideologische ankerpunten sloopt evenals het geloof in traditionele polderpolitiek. Dit sloopwerk effent de weg naar een esthetische wending.
In het boek The Culture of Narcissism (1979) voorzag de Amerikaanse historicus Christopher Lasch dat het Westen zonder morele ankerpunten zou afglijden in een poel van narcisme. Uit die grimmige modder – waar gemeenschapszin ontbreekt en het leven draait rond privé-pleziertjes en onmiddellijke behoeftebevrediging – zou een primitieve moraal oprijzen.
Maar wat maakt dat mensen een politiek leider willen volgen in een tijdperk waar iedereen vooral met zichzelf bezig is? Een leider wordt aantrekkelijk zodra hij laat zien dat hij voor zichzelf het geestelijke conflict heeft opgelost waarmee ook zijn volgelingen worstelen. Een narcistische leider strijdt tegen een innerlijke leegte, maar zet een masker op naar de buitenwereld en behoeft daarvoor een gevolg en een ‘podium’.
Narcisme kan leiden tot kopieergedrag bij volgelingen totdat zelfs de gekste fratsen van een leider worden verdedigd. Nu zal links benadrukken dat dit bijvoorbeeld bij het kamp van Trump zo is: politiek enthousiasme wordt daar soms bijna religieuze adoratie. Ook zullen ze wijzen op de betrekkelijke geslotenheid van de inner circle van de PVV. Nu heeft dat laatste mede met bedreigingen en veiligheid van doen, maar kijk ook naar de ‘Jessias’ die even Zihni Özdil overboord kiepert. Of naar Pechtold die D66 beheerste met een angstcultuur. Links én rechts zijn er voorbeelden te vinden waar een persoonlijkheidscultus boven partijprincipes staat.
De standaardverdediging luidt dat narcisme geen kans krijgt bij de oude partijen: daar zou geïnstitutionaliseerde weerstand bestaan omdat checks and balances een rol spelen. De saaiheid van de brede polderpolitiek in partijraden zou het narcisme van de estheet afremmen.
In mijn proefschrift De Democratie en haar Media (2017) schreef ik echter:
“Betrek dit ideaal nu op het gegeven dat in 2006 96% van de Tweede Kamerleden aangaf het stemadvies van de fractiespecialist te volgen, tegen 79% in 1979. Dit zet aan tot zwaarwegende bedenkingen. Partijen zijn steeds minder geworteld in de samenleving – de Grote Verhalen en ideologieën zijn verwaterd in de postmoderne wereld, de maatschappij is ontzuild. Fractiediscipline en partijhiërarchie zijn des te meer bepalend geworden voor het politieke handelen en het stemgedrag van volksvertegenwoordigers. In feite is geen enkele partij écht democratisch: om stemmen te krijgen heeft een partij media-coverage nodig en daarvoor moet aandacht gebundeld worden op één persoon die het herkenbare gezicht is van de partij. Dit betekent dat anderen minder ruimte krijgen om het woord te voeren.” (p.292-3)
Politiek brengt vaak niet het beste in mensen naar boven omdat alle media-aandacht gericht moet zijn op enkele beeldbepalende figuren, de voor de kiezer herkenbare personages. Dat is de ‘Star Trek dynamiek’.
Lasch zag scherp dat we leven in tijden waarin iedereen het recht heeft tot maximale zelfontplooiing: men eist maximale behoeftebevrediging en wenst individueel bediend te worden. De bijkomende plichten hebben geen gelijke tred gehouden met de toenemende rechten, en in deze situatie wordt de kunst van het compromis gemakzuchtig weggezet als landverraad in plaats van landsbehoud.
Daar staat echter tegenover dat ‘vroeger’ een partij een diep geworteld instituut was waarbij zaken als regionale vertegenwoordiging een grote rol speelde, evenals grassroots, districtenafvaardiging en ideologie. Vandaag is het zo dat door de opschaling van media, enkele centrale figuren de boegbeelden zijn van partijen. Zoals gezegd is de coverage die zij krijgen (en hun uitspraken) meer bepalend voor wat een partij doet in peilingen en de publieke perceptie dan destijds.
Toen Yernaz in een privédiscussie een uitspraak deed over homo’s en IQ was dit bijvoorbeeld groot nieuws in de media, terwijl geen journalist het verkiezingsprogramma las. De media zijn belust op relletjes om clicks te scoren en kluisteren onze democratie in een dynamiek die onvermijdelijk leidt tot het uitvergroten van persoonlijkheden boven ideologie, en dus tot een escalerende schaal van narcisme.
Het gevolg is dat die aandacht politici naar het hoofd stijgt. Maar ook dat zaken als de filosofie van een partij en de ideologie verankerd in het partijprogramma – dat dit alles wordt geparkeerd bij wetenschappelijke partij-instituten waar zelden iemand iets van hoort. Ideologie komt ver weg van de macht te staan. Dit wakkert persoonlijkheidscultussen aan, terwijl die levensbeschouwelijke inzichten samen met de wetenschappelijke onderbouwingen en verkiezingsprogramma’s juist de factoren ‘narcisme’ en ‘ego’ zouden moeten beteugelen.
Naast ‘to lead by example’ en ‘practice what you preach’ zijn het, wat politiek betreft, ook het canvassen van deur tot deur en campagne voeren op een winderig plein die nederig maken en goede politici voortbrengen. Maar dan komen we weer op de Star Trek dynamiek die ook terugkeert in dit artikel over Oswald Spengler: politici die écht wat te zeggen hebben in een mainstream partij worden doorgaans ingevlogen vanuit de Randstad en dan het liefst vanuit de lobbywereld – grote partijen hechten immers aan nauwe banden met het bedrijfsleven. Het zijn zelden mensen die zich vanaf straat omhoog hebben geflyerd en in de avonduren cursussen volgden over liberalisme versus sociaaldemocratie.
Het kan natuurlijk voorkomen dat de voorman of -vrouw van een partij gedrag vertoont waarbij de achterban denkt: dat is leuk in een esthetisch opzicht, maar draagt niet bij aan onze missie. In dat geval kan een gewortelde ledenstructuur het signaal uitventen ‘schoenmaker blijf bij je leest’. En net zo zou de VVD Rutte moeten terugfluiten. “Leg ons eens uit wat er nog herkenbaar liberaal is aan dit beleid?”
Want waar Rutte eerst nog “voelde tot in zijn vezels” dat de dividendbelasting en oh ja ook de vennootschapsbelasting moest worden afgeschaft, wil hij nu het grootkapitaal aanpakken met draconische belastingen. Er bestonden zogezegd geen nota’s van die gesprekken en toen toch wel. Tijdens de crisis werd er bezuinigd en nu gedurende de hoogconjunctuur kondigt hij plots megalomane investeringen aan. Eerst wilde de premier daders “persoonlijk in elkaar slaan” en sprak hij van “pleur op naar Turkije” – nu is hij dan gepikeerd omdat een Kamerlid het “seksistische” woord “theekransje” gebruikte.
Dit patroon kennen we uit België. Guy Verhofstadt was in de jaren negentig een rechtse hardliner. Eenmaal aan de macht sloot hij verbonden met de cultuurmarxisten die in de ambtelijke keten waren geïnfiltreerd. Hij nam hun jargon over en begon te deugen. De oorspronkelijke achterban haakte af en dit voedde de N-VA: in Nederland is het equivalent FvD.
Er is geen peil op de premier te trekken en in zijn beleid zijn geen liberale VVD-grondtonen te bespeuren. Wanneer trekt zijn partij eens aan de rem in plaats van dit circus slaafs te volgen? Daar is de parlementsfractie toch voor? Dit is kritisch-constructief bedoeld in die zin dat de scherpte weg is na zoveel jaren aan de macht. Hoe serieus neemt de Kamerfractie die controlerende rol?
Vroeger was een partij een breed geworteld instituut met haarvaten in de samenleving en bijbehorende zuilen. Maar nu weet, door het mediaformat, iedereen dat het personage bepalend is en dat die denktanks en partijcommissies papieren tijgers zijn. Dus als een partijvoorganger besluit dat de filosofie van zijn partij plots ‘X’ is in plaats van ‘Y’, volgt iedereen gedwee. Zie ook hoe D66 het thema democratische vernieuwing, referenda en de kloof tussen burger en politiek, zonder blikken of blozen bij het grof vuil kon zetten. D66 verving dit alles door een vorm van lifestyle-politics die was bedoeld om hoogopgeleiden aan zich te binden met een grootstedelijk-kosmopolitisch leefpatroon. Welbeschouwd was het een voorbode van wat we nu zien.
Enfin, we kunnen dus stellen dat de bijkomende plichten geen gelijke tred hebben gehouden met de toegenomen individuele rechten, en dat rellerig polariseren en individuele ‘me first’ behoeftebevrediging zijn verheven boven de nobele kunst van het polderen in het landsbelang. Maar als je zaken belooft als “geen cent naar Griekenland”, “meer blauw op straat” en “iedereen die werkt gaat er 1.000 euro op vooruit”, en je levert niet, dan voeg je jezelf óók naar dat ‘politiek op bestelling’-format; dan moet je niet raar opkijken als mensen zich bekocht voelen.
Ondergetekende was acht jaar gemeenteraadslid inclusief marktjes aflopen, deur aan deur canvassen en zorgmiddagen op bejaardentehuizen. Maar deze politieke vrijwilligers zijn niet de mensen die opstijgen binnen de partijhiërarchieën. Dat is meestal voorbehouden aan mensen die nauwe banden hebben met grote bedrijven. Dit wordt verder versterkt door het uitfaseren van politici die redelijk onafhankelijk kunnen denken. Zo was Han ten Broeke één van de weinige Kamerleden met een autonome competentie – hij is door het gevierde systeem van ‘checks and balances’ in de gehaktmolen gegooid. En ook nog vanwege een kwestie die al lang geen rol meer speelde, inclusief even natrappen door de fractieleider.
Wat blijft er over? Ministers die worden weggespeeld door hun ambtenaren en niet tegen hen opgewassen zijn. Het kabinet heeft toch nauwelijks wat te zeggen? De één na de ander treedt af omdat ambtenaren doen waar ze zin in hebben en anders trekken ze wel een lijk uit de kast of sturen ze een minister of staatssecretaris met onjuiste informatie op pad.
Frans Weekers, Ard van der Steur, Jeanine Hennis, Ivo Opstelten, Mark Harbers – zomaar wat namen. Niemand kijkt kritisch naar de vierde macht – de blik is gefixeerd op het spel aan de oppervlakte. Dat is een esthetisch spel waar politici als acteurs het theater opkomen, hun ding doen en weer teruggefloten worden. De esthetische blik is gevormd door een esthetisch spel: de marionettenspelers achter het politieke decor blijven buiten schot.
De radicalisering van dit soort beeld- en vermaaksculturen mondt altijd uit in het bloedvergieten van de Romeinse arena. Omdat politici in deze situatie niet meer dienen om inhoudelijk iets te beslissen maar om de zorgen en verlangens van de bevolking te kanaliseren.
In De Democratie en haar Media definieer ik een politicus als een vertaler, een bemiddelaar tussen de taal van het volk op straat en het ambtelijke jargon van de administratieve instituties. Een esthetische wending van de politiek wil zeggen dat de eerste rol van de politicus steeds sterker wordt ten koste van de tweede.
Meestal is dit een voorbode van een opdoemend imperiaal tijdperk en van Caesarisme, dat wil zeggen: politiek bestuur in de vorm van een persoonlijk autoritair gezag. Dit is omdat het volk al spoedig door het spel heenvoelt dat die democratisch gekozenen niets te zeggen hebben en dan liever een sterke leider willen, omdat dan tenminste duidelijk is wie de macht heeft en waar de macht zetelt. Dit verkiezen zij boven de smoke and mirrors van neppe ‘democratische’ burgerinspraak die toch niets uitricht.
Uiteindelijk zullen de politici die nu nog voor het vermakelijke schouwspel zorgen, worden opgeofferd in hun eigen arena.
Steun de auteur om dit werk te blijven verkondigen – bezoek zijn BackMe pagina en schrijf u in voor zijn nieuwsbrief!
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten