Mona, Raisa, Thierry, Pepijn, Gideon, Geert en straks ook nog Caroline? – het houdt niet op. De terreur van de deugd. Steeds meer zie je het Openbaar Ministerie vervolgingen inzetten, ja, voor wat eigenlijk? Voor wat mensen hebben gezegd in het publieke debat.
Jazeker, ik ben mij bewust van de verschillen tussen deze zaken (dank, dat u me daar nog even op wijst). Maar er zijn ook grote overeenkomsten. Het patroon dat zich aftekent zit zo.
Art. 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting)
Een vrij volk in een vrije samenleving leeft onder de heerschappij van dit.
Art. 10, lid 1EVRM (Vrijheid van meningsuiting): “Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen (…)”.
Ik kan ook de Nederlandse grondwet citeren, maar ik citeer nu even het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Dat is bindend voor de Nederlandse staat. Dat wil zeggen: de Nederlandse staat garandeert in beginsel dat Nederlandse staatsburgers hierop aanspraak kunnen maken. Dat maakt het Nederlandse volk tot een vrij volk. De Nederlandse samenleving tot een vrije samenleving. Het onderwerpt ook de Nederlandse overheid (het “openbaar gezag”) aan een zware beperking: die overheid heeft zich in beginsel niet te bemoeien met wat die Nederlandse burgers denken en willen zeggen. Willen zeggen in het publieke debat. Die burgers hebben het recht een “mening te koesteren”, ook al vindt de overheid dat geen goede mening. Ook al vindt de buurman van de meningkoesteraar dat ook geen goede mening. Het is een mening en die meningen zijn vrij. Elk mens bepaalt zelf welke mening hij wil koesteren uitdragen (delen met anderen).
Nee, die meningsuiting is niet onbeperkt
Is dat recht onbeperkt? Nee. Dus “absolute” vrije meningsuiting bestaat niet. Maar die vrije meningsuiting is wel heel belangrijk.
Belangrijk, waarom?
Voor de democratie. Democratie wil zeggen: je leiders kunnen kritiseren (wat de vertegenwoordigers van het volk in de Tweede Kamer doen, althans, als het goed is – de klad zit er een beetje in tegenwoordig).
Voor de wetenschap. De wetenschap kan zich alleen ontwikkelen via tegenspraak, verschillende visies. Wetenschappelijke waarheid komt niet “zuiver” uit de hemel vallen. Deze is het product van “blood, sweat and tears”, vallen en opstaan, gissen en missen. En veel discussie.
Voor de religie. Mohammed moet toch de vele goden in Mekka hebben kunnen kritiseren (vrij bediscussiëren) om de ene God in Medina op het paard te kunnen hijsen? En Luther moet toch de vrijheid van expressie tegenover de paus kunnen bevechten alvorens zijn eigen religieuze perspectief zich kan doorzetten?
Art. 10, lid 1 EVRM is dus van een enorme betekenis van, vooruit, laten we het maar noemen de beschaving. In deze beschaving bestaat: politieke vrijheid, wetenschappelijke vrijheid en religieuze vrijheid.
Maar je mag toch niet beledigen?
Maar je mag toch niet beledigen, hoor je tegenwoordig dan. Of: je mag mensen toch niet tot in het diepst van hun ziel kwetsen? Of: het is toch niet “beschaafd” om ruim baan te geven aan racisme en vreemdelingenhaat?
En zo komt een heel nieuw beeld van een goede samenleving naar voren. Dat is een samenleving waarin niemand beledigd wordt. Niemand gekwetst wordt. Waarin racisme niet bestaat. Waar discriminatie is verdwenen.
De “vrije samenleving” wordt dan een samenleving waarin men vrij is van belediging, kwetsuren, racisme en discriminatie. Ook daarvoor vinden we een basis in wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld dit.
Art. 137c Sr., lid 1 (groepsbelediging): “Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
In de rechtswetenschap noemen we art. 137c Sr. een “beperking” op de vrijheid van meningsuiting. Maar als je het wat op scherp zet kan je ook zeggen: “dit is een aanval op de vrijheid van meningsuiting”. In beginsel worden ook alle zaken die hiervoor zijn opgevoerd als de sectoren waar de vrijheid van meningsuiting zijn zegenrijk werk kan verrichten bedreigd door bepalingen à la de groepsbelediging. Dus: de politieke vrijheid, de wetenschappelijke vrijheid en de religieuze vrijheid.
Je kan het ook zo zeggen: bepalingen à la art. 137c zijn, mits zij vrij baan krijgen, in staat de vrije samenleving à la art. 10 EVRM geheel te vernietigen. Bepalingen à la 137c kunnen leiden tot een terreur van de deugd.
Waar we tegenwoordig getuige van zijn, is van de botsing van deze twee verschillende concepties van een vrije samenleving. En nee, ze zijn niet gemakkelijk te verenigen.
“In order to be able to think, you have to risk being offensive” (Jordan Peterson). Een vrij volk koestert zijn vrijheid van expressie.
Paul Cliteur is de schrijver van “Van Handyside (1976) naar Otto Preminger (1994) en de relevantie daarvan voor de zaak Wilders” (2019: https://ap.lc/TlFT4